woensdag 27 augustus 2014

Recensie van Het Interessegebied van Martin Amis in De Morgen van 27 augustus 2014.


Stel, je begint in de nieuwe roman van Martin Amis zonder dat je de kaft en de flaptekst bekijkt. Je popelt te zeer, je wilt direct beginnen, want je weet dat Amis van iedere roman een waagstuk maakt, en dat hij een ongelooflijk vaardige, scherpe pen heeft. Hij is altijd geestig en tegelijk droefserieus. Zoals in zijn roman over zijn zus die anorexia kreeg, De zwangere weduwe. Er staat altijd iets belangrijks op het spel en tegelijk verbergt hij zijn ernst onder bergen sociaal-politiek incorrecte grappen.
Het Interessegebied begint als een Hemingway-achtig boek: stoer, seksistisch en romantisch. We zien een vrouw in witte enkellange jurk met strooien hoed, geflankeerd door twee dartele dochters. De hoofdpersoon, een man, broeit van verlangen, waardoor zijn beschrijving van deze dames filmische allure krijgt. Het licht breekt door zijn woorden, al helemaal als hij aan zijn kameraad vertelt dat de dame in kwestie de vrouw van de commandant is en hij haar zal verleiden. We voelen de warmte van de jarenlange intimiteit tussen twee jongemannen die aan waaghalzerij doen. Met een pagina zit je in een andere wereld, waarin je verlangt te zijn. Het seksisme en de overmoed (‘ik had menig donzig broekje uitgetrokken’), zijn vermakelijk, omdat de verteller, de dertiger Golo Thomsen, zo sappig overdrijft. 
Maar dan. Het motto van Macbeth zou je al gewaarschuwd moeten hebben dat Golo door het bloed zal waden om deze vrouw te schaken, er is geen weg meer terug. We zijn hier in de krochten van de hel, waar bloed dagelijks vloeit. De naam valt nergens, maar al gauw wordt duidelijk dat we in Auschwitz zitten en meeleven met nazi’s. Dit is geen Hemingway, maar een Philip Roth.
Amis koos voor drie perspectieven: Golo (zijn oom is de secretaris van Hitler), de kampcommandant Paul Doll en de ‘Sonder’ Szmul, die verantwoordelijk is voor het ruimen van de lijken uit de gaskamers, wat praktisch gezien nog niet makkelijk blijkt. Al snel wordt de roman smerig en akelig. Vooral het perspectief van Doll is vies: wanneer een lijkenruimer zijn vrouw tussen de lijken herkent, krijgt hij een schnaps en een stukje salami, ‘en 10 minuten later knipte hij er weer vrolijk op los’. Er wordt menselijk vet toegevoegd aan het vuur waarin de lijken worden vernietigd en Doll denkt: ‘niet vergeten Blobel en Benzler op deze besparing te wijzen.’  
Paul Doll pleit zichzelf vrij als volstrekt normaal mens. Hij is vooral met economische zaken bezig, alsof hij een knakworstenfabriek runt. Akelig genoeg wórdt hij humaan, ook al is hij klungelig en naïef (misschien moet je dat wel zijn in zo’n positie). Door de terloopse blik van anderen merk je dat hij een beul was, maar vanuit zijn perspectief is hij een goedaardige sul, die wat moeite heeft met de rigiditeit en opstandigheid van zijn vrouw. 
Wat moet Amis gewalgd hebben tijdens het schrijven, omdat zijn walging ten opzichte van de daders door zijn inlevingsvermogen verminderde. Dit boek is een moreel mijnenveld en alleen daarom al gruwelijk knap. Amis kroop eerder onder de huid van de duivel in de nogal gekunstelde roman De pijl van de tijd, waarin de tijd zich omgekeerd voltrok en een SS-arts openbaarde. Nu doet hij het weer, omdat hij de waanzin maar niet doorgrondt. Wat hij laat zien is dat de waanzin in iedereen schuilt. Het interessegebied vertelt je wie je bent. Het kamp is de spiegel van de ziel. Ook voor de lezer, zij het vanuit de veilige leunstoel. Maar hoe lang nog? Amis waarschuwt indirect voor losgeslagen potentaten als Poetin, wat de roman tot een groter verhaal maakt van indrukwekkende klasse en moed.

5 sterren


Martin Amis (vert. Janneke van der Meulen), Het Interessegebied, Atlas, 352 blz., € 21,99

zaterdag 16 augustus 2014

Ziehier de uitzending van de Boekenrubriek in de TROS Nieuwsshow van 16 augustus 2014 (http://www.radio1.nl/item/210565-Boekenrubriek%20met%20Fleur%20Speet.html), met daarin aandacht voor het uitzonderlijke boek van Juli Zeh, Briefroman, een boek waarin biochemie en muzikale compositie samengaan, Orfeo van Richard Powers, en de derde roman van Jannah Loontjens over de vertwijfeling van een generatie en de rol van Facebook hierin.

Hieronder mijn aantekeningen voor de uitzending, waarvan maar een klein deel uitgesproken is:

Ik begin meteen maar met het meest actuele boek: op 7 augustus verschenen, dus vers in de winkel, en het is ook het grappigste van de boeken die ik heb meegenomen. Het gaat over de poëtica van de veertigjarige Duitse schrijfster Juli Zeh. Ze heeft al heel wat prijzen op haar naam staan, waaronder de Thomas Mann prijs en de Per Olov Enquist prijs, en sinds Speeldrift is ze in Nederland ook wat bekender geworden. Vorig jaar nog verscheen een roman over een stel met een duikschool op Lanzarote, Nultijd, een heel vreemdaardig boek. Een beetje een thriller waarin zelfs een dode valt. Maar Zeh schrijft altijd vreemdaardige boeken. Ze daagt uit en is speels.
Dat is ze helemaal in dit boek, ze poneert voortdurend boude stellingen en maakt zichzelf belachelijk met groteske overdrijvingen en dat werkt heel goed, omdat ze wat waar is overdrijft, zodat het ware nóg waarder wordt. Veel lawaai maken en toch niet begrepen worden is haar werk, stelt ze.
Zeh krijgt van de universiteit van Frankfurt de uitnodiging om een lezing over haar poëtica te houden. En ze weigert. Hele eer hoor, en grote namen zijn haar voorgegaan, maar dat doet haar niets. Sterker, dat maakt het juist verdacht, ze noemt dat het Herta Müller-principe. Iedere uitnodiging voor een literair optreden gaat altijd gepaard met de opmerking dat Herta Müller haar is voorgegaan. Nou, en tot dat kleine clubje van de echte literatuur, een Nobelprijswinnaar, wil ze natuurlijk wel behoren. Which not. 
Met het vertellen over hoe ze schrijft en waarom ze schrijft haalt ze naar ze vreest de geest uit de fles. Poëticacolleges zijn even geloofwaardig als teleshopzenders, stelt ze. Want literatuur begint daar waar het onzegbare, onbeschrijfelijke en onuitsprekelijke begint. Ze snapt haar eigen werk pas als ze tig interviews heeft gegeven, ja en dan is ze de beste exegeet van allen.
Dat laat ze zien. Met brieven aan haar geliefde en beste lezer, aan de universiteit van Frankfurt en aan een Zweedse vriend, voor wie ze een verhaal verzint over een veertiger zoals Cunningham er een had kunnen maken: nog steeds ongebonden, nog steeds jong en snel, maar eigenlijk doodsbang en er volledig zeker van dat hij de komende tien jaar geveld zal raken door een of andere kanker. Hij is iemand die ‘zich nog altijd in de wachtkamer van het eigenlijke leven ophoudt, wachtend op het moment dat hij wordt binnengeroepen.’ Dat klinkt herkenbaar, toch?
Maar voordat Zeh deze man helemaal tot leven kan blazen, wat ze op verschillende manieren, heel achteloos kletsend doet, is hij alweer gestorven, omdat de lezer te dichtbij zijn oerstadium is gekomen. Schrijven met pottekijkers gaat niet, zoveel is duidelijk.
Schrijvers in stad en land wekken de indruk dat literair schrijven zoiets is als met lucifers de Eiffeltoren nabouwen: de werkelijkheid afbeelden met andere middelen. Maar het is je gewoon realiseren dat een gebeurtenis niet dat is wat er gebeurt, maar dat wat verteld kan worden. Schrijven is heel voorzichtig in je hoofd aan een breekbaar garen trekken dat uit de vreselijke warboel van gedachtedraadjes steekt die met elkaar verstrikt, verweven en aan elkaar vastgeknoopt zijn. 
Het komt er op neer dat je een personage in het nauw brengt volgens dramaturgische wetten, hij krijgt een tegenstrever en een kompaan bijvoorbeeld, om aan het eind een aristotelische peripetie te bewerkstelligen: een omwenteling. Deze mens is een ander geworden. Pas na de totale mislukking is de mens in staat om verantwoordelijkheid voor zichzelf te nemen, stelt Zeh. Hoe miserabel, het is allemaal narcisme. Schrijven is gewoon gênant, net als het leven zelf. Want het is een zinloze strijd tegen vergankelijkheid. Je leest om de pijnlijke aanwezigheid op deze planeet te verdragen, concludeert Zeh en ik denk dat ze gelijk heeft.

Dan zo’n boek dat onze pijnlijke aanwezigheid op deze planeet wat draaglijker maakt. omdat een ander nog harder lijdt dan wij. Richard Powers, we dwalen af naar Amerika. Daar zien we Peter Els druk in de weer zijn hond te begraven. Die is net overleden en in zijn wanhoop belt hij de politie. Die komt langs, kan niets doen en wil vertrekken, maar ziet opeens allemaal reageerbuisjes in de kamer staan, en een afdruk van zestiende eeuwse Arabische muziek aan de muur hangen. Je snapt het al, dat gaat mis. Hij krijgt een huiszoeking, precies als hijzelf een wandeling aan het maken is. Als hij terugkomt ziet hij zijn huis afgezet en hoe al zijn kweekjes en andere hobbymatige biochemische spulletjes worden weggedragen door Homeland Security. 
Hij neemt de benen en dan volgt een roadmovie waaruit blijkt dat Peter echt geen jihadist of bioterrorist is, maar een bevlogen en teleurgestelde avant-garde componist, die net als de legendarische Orfeus zijn verdwenen geliefde probeert terug te krijgen door steeds dieper in de onderwereld door te dringen. Hij componeert eigenlijk alleen maar voor het meisje uit zijn jeugd dat hem verliet. En daarna voor de vrouw die zijn dochter baarde. En misschien eigenlijk echt wel voor zijn dochter. Het draait allemaal om de vrouwen.
Peter is een componist die muziek in een bacterie wil schrijven, zodat de muziek voor eeuwig kan doorleven. Je kunt het zo gek niet bedenken, wetenschappers zijn er trouwens werkelijk mee bezig, dus zo gek is het niet en Powers maakt het allemaal heel logisch en overtuigend in meer dan 300 pagina’s. Hij schrijft heel smeuïg en tegelijk melancholisch en wijs over complexe wetenschap. Melancholisch omdat niemand de muziek die Peter componeerde beluisterde: hij maakte muziek voor zalen met bij wijze van spreken drie mensen erin. Het tragische is ook nog eens dat Peter eigenlijk met niemand in zijn leven echt een warm contact had, zelfs niet met zijn dochter, al komt hij aan het eind van de roman tragisch dichtbij, waardoor ik vochtige ogen kreeg.
De meeste emotie in deze roman ligt in de muziek. Dat levert lyrische passages op, pagina’s lang over een muziekuitvoering, hoe de tonen veranderen, meanderen, wat er lijkt te gebeuren in de muziek en wat voor associaties dit bij Peter oproept. Messiaen’s Kwartet voor het Einde der tijden weet hij onvergetelijk neer te zetten, net als Sjostakovich’s Vijfde Symphonie. Deze man is net als Zeh heel erudiet. Hij schrijft er net als zij erudiet proza bij, alleen mist hij de zelfspot van Zeh, die zij overigens in haar romans ook veel minder aan de dag legt dan in het besproken boek. Powers wil hetzelfde, Peter wil dat: de eeuwigheid vangen in muziek.

Wat deze drie boeken overigens door toeval bindt is dat ze alle drie refereren aan een nieuwe bedreiging van onze samenleving. Niet aan oorlogen zal de mensheid ten onder gaan, maar aan bacteriën. Zeh merkt het zijdelings op, Powers boek gaat er deels over en in het volgende boek is een bacterioloog aan het woord, dus geen wonder. 

Heel anders van toon, lichter en zoekender, maar aanhakend bij dezelfde onrust die ons vandaag de dag kenmerkt, is de nieuwe, aankomende week te verschijnen roman Misschien wel niet van Jannah Loontjens. De meesten kennen Loontjens inmiddels wel, is het niet van haar poëzie en vorige twee romans, dan toch van haar filosofische beschouwingen, die ze vorig jaar bundelde in Mijn leven is mooier dan literatuur.
Daarin tastte ze al af wat internet en Facebook met ons doet als mens, hoe het ons vervreemdt en voor nieuwe vragen zet. 
De roman begint heel mal met een spelletje van toch volwassen mensen, maargoed iedereen doet wel eens gek. Een stel vrienden gaat allemaal een voor een opgerold in een tapijt liggen en doet zich voor als dood. De anderen houden speeches hoe degene in het tapijt nou was, wat ze zullen missen, wat kenmerkend was. Ondertussen dwaalt onze hoofdpersoon Masje, een moeder van twee kinderen, af naar wat er eerder gebeurd is: ze zat op de fiets zit met achterop haar zoontje, op weg naar school en ze zagen een zeppelin. Ze willen er achteraan, zo leuk! En dan botst ze op een scooter en alles wordt zwart. Allemaal beelden schuiven langs haar ogen, maar dat gaat tamelijk berustend, paniek is niet aan de orde, eerder verbazing. Ze denkt bijvoorbeeld na over het feit dat kinderen zich niets meer herinneren van alles voor hun vierde jaar, hoezeer je ook je best hebt gedaan om iedere dag een goede moeder te zijn die niet ontploft. Ze is duidelijk een waarnemer, een observant aan de zijlijn, die zich verdwaald voelt in haar eigen leven. Het leven lijkt zo normaal, maar tegelijk is het bevreemdend. Want is het wel wat ze wilde?
Dezelfde avond dat ze in het tapijt gerold ligt, belt haar vader aan. Hij komt bij haar logeren omdat haar oma is overleden, de moeder van haar moeder. Haar moeder nam de benen toen ze jong was, ze kon het moederschap niet aan. Het is een roman over moederschap, maar ook over het zoekende van een hele generatie. Haar vader zegt tegen haar dat ze keuzes moet maken, bewuste keuzes voor wat ze wil. ‘Je moet kiezen voor het leven dat je leidt’. Ze laat het leven aan zich voorbij glijden als een toevalligheid en als ze dat doet is het straks voorbij, waarschuwt hij. 
Eigenlijk lijkt de hoofdpersoon wel een beetje op het personage dat Zeh had geschapen: gevoelsmatig verantwoordelijkheden nemen ho maar, echt hier en nu zijn, nou nee. Daarom waarschijnlijk gaat de hoofdpersoon van Loontjens ook vreemd, digitaal dan. Ze heeft een erotische chat-relatie en via Skype gaat ze uit de kleren, terwijl ze samenwoont met de vader van een van haar kinderen. Die gaat ondertussen vreemd met de buurvrouw. De hamvraag is dan: staat dat gelijk aan elkaar? Gaat het bij vreemdgaan om de fysieke daad of de mentale daad? Gek genoeg denk je dat het wel weer goed komt tussen deze twee, maar het blijft de vraag wat internet, iphones en Facebook met de mensen doet: vervult het een behoefte of gaat het juist met de mensen aan de haal en wordt het een verslaving? Wat doet het met ons sociale leven?