woensdag 12 maart 2014

Schrijfsters en literaire waardering: in De Morgen, 15 januari 2014


Vertel eens, welke schrijfsters zijn uw inspiratiebron? Het zou zo kunnen dat u meteen allerlei namen te binnen schieten tot u zich ineens realiseert dat gevraagd wordt naar vróuwen. Oei. Uhm. Ze zijn er wel, heus. Virginia Woolf is een boegbeeld, voor iedereen. Alice Munro wordt door velen genoemd en geroemd om haar korte verhalen, ook al voordat ze de Booker Prize en de Nobelprijs kreeg. Toni Morisson. En voor de jongere garde Zadie Smith met haar essays en uitdagende proza. En in Vlaanderen? Kristien Hemmerechts, baanbreker die zich steeds weer vernieuwt. En voor wie het nog weet: de zussen Loveling. Patricia de Martelaere: doordacht, verfijnd. Loekie Zvonik: van een ontroerende schoonheid. En voor de dichters: Christine D’Haen. Dus jawel, ze zijn er gewoon en ze doen zich zeker gelden. Maar vreemd genoeg komen ze niet meteen bovendrijven in uw geheugen. Enkelen nemen de breedte in van velen: één schrijfster noemen lijkt meteen genoeg. Dat heeft met van alles te maken.
Ten eerste is er een vermaledijd en hardnekkig misverstand. Een schrijfster is bij voorbaat verdacht, want vrouwen schrijven over huiselijkheid, persoonlijke wissewasjes, ze zeuren, komen niet tot de kern, hebben geen alomvattende ideeën. Ze hebben altijd kassuccessen, vanwege dat lekkere snoetje. En de big selling points natuurlijk. De vrouw die een exclusieve vrouwenprijs krijgt, zoals de Anna Bijns Prijs of in Engeland de Orange Prize, schaamt zich dan ook een beetje (al is het geld welkom). Die voelt zich neergepoot op een krukje. Jij mag meedoen vanaf de zijlijn, kijk eerst maar eens hoe de grote jongens het doen. 
Zouden we echter een canon maken die gebaseerd is op verkoopaantallen, dan zouden Virginie Loveling, Rose Gronon, Alice Nahon, Monika van Paemel, Renate Dorrestein, Kristien Hemmerechts, Saskia De Coster en consorten de Vlaamse literatuurgeschiedenis bevolken. Mannen zouden er karig vanaf komen, iets waar schrijvers als Nathaniel Hawthorne en P.F. Thomese heel kleinzielig hun beklag al eens over deden (vrouwen romen hun markt af met pulp), maar het ligt in elk geval niet aan de lezers dat vrouwen geen waardering krijgen. Waar het wel aan ligt, is aan een klein clubje ingewijden, dat bestsellers bij voorbaat verdacht vindt, vooral als die door vrouwen geschreven zijn.

Dat kleine clubje ingewijden baseert de canon dus niet op succes, maar op kwaliteit en intellect: op datgene wat moeilijk en schaars is. Alleen weet niemand wat kwaliteit precies inhoudt, zelfs dat kleine clubje niet. Want niets zo arbitrair als het begrip kwaliteit: het verandert met de tijd en met degene die het woord in de mond neemt. 
Wel is duidelijk dat wie kwaliteit heeft, wordt erkend. En erkenning, daarvoor moeten vrouwen vlaggen planten. Omdat ze dat niet doen, worden ze over het hoofd gezien. Wie weet dat de eerste Nederlandse brievenroman geschreven werd door twee vrouwen (Wolff en Deken)? Wie weet dat de eerste Nederlandse historische roman op naam staat van een vrouw (Margaretha de Neufville)? Wie weet dat de eerste romans over homoseksualiteit door vrouwen werden geschreven (Anna Blaman)? Wie weet dat de eerste Nederlandse postmoderne roman door een vrouw is geschapen (Hella S. Haasse)? Stilletjes lopen vrouwen op de troepen vooruit, maar deze feiten vind je beschamend genoeg in geen enkele literatuurgeschiedenis terug. 

Wie is er dan verantwoordelijk voor het in elkaar fabrieken van de literatuurgeschiedenis? In eerste instantie zijn dat literatuurwetenschappers. Mannen als G. Knuvelder, Ton Anbeek en Thomas Vaessens vatten de boel samen. Knuvelder en Anbeek gingen nog uit van de masculiene manier van literatuur maken: jonge schrijvers klitten bij elkaar om hun vuist te heffen in pamfletten waarin de oude garde tot moes werd geslagen. Mannen gaven hun visie op literatuur, iets wat vrouwen doorgaans nalaten (op enkelen als Haasse, Van Paemel, Hemmerechts en Marja Pruis na). Vrouwen schrijven liever als eenling literatuur, ze hoeven niet zo nodig te stichten of aan te haken, of hebben daar simpelweg geen tijd voor. En zo verdwenen de schrijfsters, of kregen een apart vrouwencompartiment. 
Afgelopen jaar verscheen de nieuwste literatuurgeschiedenis, de ultieme kans om recht te breien wat krom is. Maar in Geschiedenis van de Nederlandse literatuur gooit Vaessens het roer zo hard om dat de literaire boot begint te tollen, of in ieder geval mijn hoofd. Hoewel hij uit het bevoorrechte Europese, witte, male chauvinist pig-standpunt stapt, geeft ook hij met zijn nieuwe methode vol frames of leesperspectieven vrouwen veel te weinig plaats. Een herschrijven van de geschiedenis met alle ontbrekende namen (of bovengenoemde wapenfeiten) is er niet bij, omdat hij geen canon schrijft, maar laat zien hoe veranderlijk literaire interpretatie is. Oké, dat is een vierkant verwijten dat hij rond is. Maar verdorie zeg, kunnen vrouwen een keer meedoen, wordt de canon afgeschaft!
Wel verschijnen er al jaren aparte vrouwenliteratuurgeschiedenissen. Vaessens stelde in 2010 Schrijvende vrouwen samen met Jacqueline Bel, maar daarvan is enkel een verwijzing naar Carry van Bruggen in zijn literatuurgeschiedenis terechtgekomen. De 61 vrouwenportretten haken nauwelijks aan bij wat de ’grote mannen’ deden en doen (ook ik verzaakte in mijn bijdragen aan dat boek: mea culpa). Dat maakt er oneerbiedig gezegd een reservaat voor mindere goden van: het boek bleef onopgemerkt. Kortom: de literatuurgeschiedenissen zijn mannelijk georiënteerd of plaatsen vrouwen buiten de canon. Met als gevolg dat Knack in 2008 een top 10-canon van de Vlaamse literatuur opstelde met louter schrijvers.
Naast de wetenschappers zijn de recensenten verantwoordelijk voor de literaire erkenning. En ook zij schieten tekort. Wanneer twee grote namen, een man en een vrouw, om plek strijden in de krant, zal een recensent kiezen voor de man. Omdat mannen nu eenmaal meer gewicht in de schaal leggen, ongeacht hun kilo’s of spierballen. Dat dit echt zo werkt, bewijst het onderzoek dat Opzij vorig jaar instelde naar de verdeling tussen recensies over mannelijke en vrouwelijke auteurs in drie grote Nederlandse kranten. Wat schetst onze verbazing: 27 % aandacht voor vrouwen, 73 % voor mannen, net als in Amerika, want het is een internationaal verschijnsel. De grote vraag is dan natuurlijk of er minder vrouwen publiceren. Daarvan ontbreken helaas hedendaagse cijfers en voor onderzoek naar Vlaamse schrijfsters is geen geld. In Engeland schrijven vrouwen tegenwoordig 70 % van alle gepubliceerde romans, Opzij suggereert dat het in Nederland 50 % is. Volgens onderzoek was in 1997 35 % van het Nederlandstalige topsegment geschreven door vrouwen en ander onderzoek toont aan dat tussen 1980 en 2001 schrijfsters maar voor 25 % van de A-literatuur op de boekenmarkt in Vlaanderen verantwoordelijk waren. Ik kan me zo voorstellen dat met de nieuwe generatie schrijfsters dat percentage danig is gestegen. De meeste recensenten zullen echter zelfs die 35 of 25 % niet halen (ik evenmin, opnieuw mea culpa). Vrouwen halen minder snel de koppen, de tabloids en magazines, en zitten minder vooraan in het hoofd van de lijstenmakers, stelde literatuurhistoricus Elaine Showalter in 2009. Pakt u er nog maar even de krant van december bij en u ziet hoezeer dat nog steeds het geval is. 
Tot slot bepalen jury’s wie in de canon wordt opgenomen. Ik mocht inmiddels 15 keer jureren en in bijna iedere jury merkte ik dat we ons best moesten doen om vrouwen te zíen. Als het gaat om een prijs zonder inzendingen, denkt men eerst aan mannen en pas later in het proces, verontschuldigend, aan een vrouw. Uit politieke correctheid. Vele malen maakte ik mee dat een juryvoorzitter vroeg, wanneer de shorlistkandidaten op tafel lagen: weten we het zeker, er zitten geen of weinig vrouwen bij?! De vrouwelijke juryleden zijn de eersten om dan een wegwuivende grap te maken (’Er zitten ook geen brildragers bij, ojee'). Ik geef toe, ík maakte die grap. Mea culpa. Ik durfde het geslacht van de auteur niet tot onderwerp te maken. Zelfs niet bij gebleken ’geschiktheid’. Want dan ben je een vooringenomen jurylid met een agenda en kijk je niet naar kwaliteit. Gelukkig kan ik mijzelf vrijpleiten omdat iedere jury waarin ik zat een vrouw of een Vlaming prijsde. En toeval of niet, 11 keer ging de prijs naar een vrouw.
Het tij mag lijken te keren, zowel in Vlaanderen als in het buitenland (afgelopen jaar nog de AKO voor Joke van Leeuwen), welbekend is dat schrijfsters er bij literaire prijzen slecht vanaf komen. De Staatsprijs voor Proza ging na de toekenning aan Virginie Loveling in 1895 (onder mannelijk pseudoniem) pas een eeuw later weer naar een vrouw (Van Paemel). In totaal viel de prijs slechts zeven maal toe aan een schrijfster (op 37 maal aan een schrijver). Absoluut record: de Gouden Uil voor volwassenen is nog nooit naar een schrijfster gegaan.

Is er eigenlijk iets mis mee om oog te hebben voor vrouwelijke auteurs? Ben je dan wel vooringenomen? Iedere literatuurwetenschapper, iedere recensent en ieder jurylid is vooringenomen. Ieder van hen omschrijft literaire kwaliteit anders en vaak is dat heel persoonlijk: de een is plotgericht, de ander kijkt juist naar stijl of structuur, de volgende vindt het engagement belangrijk of de filosofische stellingname, en weer een ander vindt dat hij van zijn stoel moet vallen van verbazing om het lef van de auteur. 
Waarom is het dan een schande om te beweren dat je het belangrijk vindt dat er wat langer gekeken wordt naar vrouwen? Ja, juist. Omdat je dan de verdenking op je laadt dat je een feminist bent. En feminisme geurt. Daarbij horen woorden als militant, manisch, lompe tuinbroeken, overvloedig schaamhaar. Label: out-dated, niet serieus te nemen, een beetje vies zelfs. Conclusie: maak maar belachelijk (en beter doe je dat zelf). Dat onderstreepte ook Lionel Shriver in de Anna Bijns Lezing afgelopen jaar, al hoef je niet militant te zijn om gelijkwaardigheid normaal te vinden. Schrijf goede literatuur en duik, was haar advies, anders maak je jezelf zielig en plaats je jezelf buiten het discours.
Als je al iets hebt durven zeggen over vrouwen, volgt vaak de tegenwerping dat schrijvers zonder geslacht schrijven. Dat benadrukt Shriver ook, net als overigens Rachel Cusk, die de vorige Anna Bijns Lezing hield. Voor schrijfsters zelf doet de sekse er niet toe, dus wat loop je nou te piepen? Maar hier is een onderscheid noodzakelijk tussen de plek van het schrijven, de wereld van de fictie die androgyn is, en het domein daarbuiten, waarin de schrijfster geïnterviewd of gerecenseerd wordt. Misschien is het waar, zoals Shriver zegt, dat je tijdens het schrijven onthecht kunt raken van je sekse (al denk ik dat je zonder jezelf niet kunt bestaan). Ik geloof natuurlijk wel dat een schrijfster een auteur is voor zichzelf. Maar ze is een vrouwelijke auteur voor anderen, zoals Joyce Carol Oates mismoedig opmerkte. In de buitenwereld kun je niet aan je geslacht ontkomen. Het spreekt boekdelen dat schrijfsters als Edith Wharton, Flannery O’Connor, Anne Tyler en Joan Didion vonden dat je je sekse beslist níet moet benadrukken wil je opgemerkt worden. 
Critici en interviewers laten niet na schrijfsters anders te benaderen. Hoe vaak wordt een interview niet ingeleid met de al of niet elegante verschijning van een schrijfster? Uiterlijke schijn lijkt vaak belangrijker dan wat er te zeggen valt, ondervond Shriver meermaals (en ondervinden natuurlijk ook steeds meer schrijvers: het is een nefaste mode). Wellicht lijden jonge schrijfsters daar het meest onder, met hun schattige snuitjes. De 28-jarige Bookerprize-winnaar Eleanor Catton beklaagde zich afgelopen jaar over interviewers die haar steeds vragen hoe ze zich vóelt, terwijl mannen gevraagd wordt naar hun ideeën. Vrouwen zijn ogenschijnlijk geen filosoof of intellectueel, maar zijn per ongeluk goed terechtgekomen (turf eens het percentage doctoraaltitels onder schrijfsters en je zult verbaast staan kijken). Voor de buitenwacht, de literatuurwetenschappers, recensenten en juryleden doet het geslacht van de schrijver er dus wel degelijk toe, ook al is dat vaak onbewust.
Marianne Vogel toonde met haar dissertatie Baard boven baard (2001) aan hoezeer de literaire norm een scheve afspiegeling van de werkelijkheid is. De elite plakt eigenschappen op de literatuur, omdat ze die wil zien. Vogel bewijst onomstotelijk dat mannen en vrouwen anders werden gerecenseerd in de jaren vijftig, en dat wijkt weinig af in de eenentwintigste eeuw. Dit was alles wat hogelijk gewaardeerd werd en wat vrouwen niet deden: literair vernieuwend zijn; leiding geven; tot een stroming of groep behoren; doelgericht een oeuvre opbouwen en een programma hebben; veel uitspraken over de (eigen) literatuur doen; veel literaire activiteiten hebben; een algemene, abstracte thematiek hebben en over grote maatschappelijke problemen schrijven; veel aandacht besteden aan vorm, compositie en stijl; ‘mannelijke’ eigenschappen als rationaliteit en kracht vertonen. Zo komt het dat een scene op het slagveld interessanter gevonden wordt dan een scene in een bloemenwinkel. De toegekende waarde verschilt. 
Het gaat erom dat deze eigenschappen door onze cultuur worden opgelegd. Mannen schrijven wel degelijk zacht proza, of meanderen (zoals Tom Lanoye) en natuurlijk schrijven genoeg mannen over huiselijkheden of familiedrama’s of schrijven ze met tere gevoeligheid een scene in een bloemenwinkel (Michael Cunningham), maar zoals een Brits criticus vorig jaar zei: we benadrukken dezelfde elementen in verschillende boeken om onze vooroordelen te bevestigen. Dat leidt tot meten met twee maten. Zo klaagde in 2007 de voorzitter van de Libris-jury nog dat vrouwen over persoonlijke wissewasjes schrijven en in 2010 ontving Bernard Dewulf dezelfde prijs omdat hij durfde te schrijven over ’persoonlijke wissewasjes’. En is een vrouw eens vernieuwend, slim en veeleisend in haar literatuur, dan wordt ze door critici afgedaan als raar en onnatuurlijk, ondervond Bookerprize-winnaar en grande dame van de Britse literatuur A.S. Byatt: ‘Zo’n schrijfster is een hond op hertenpoten.’ Schrijft een man over bekertjes koffie en pannini’s met mozzarella en pesto, dan wordt dit gewaardeerd (Graham Swift), schrijft een vrouw over eten, dan wordt ze daarop afgeserveerd (Anna Enquist).
Dit alles wil niet zeggen dat statusverhogende opmerkingen schrijfsters nooit ten deel vallen, gelukkig niet, maar bij mannen gaat de waardetoekenning van boven naar onder, bij vrouwen van onder naar boven. Een schrijfster moet zich verheffen en als onvrouwelijk gezien worden wil ze scoren. Hoe mannelijker ze overkomt, hoe hoger haar status. Dat verklaart waarom veel schrijfsters geen vrouw willen zijn. Het verklaart ook waarom veel vrouwen in het literaire bedrijf extra kritisch zijn op schrijfsters, met name wanneer die commercieel succesvol zijn.

Het is voor schrijfsters eigenlijk ook niet te doen. Cusk waarschuwt in haar Bijns-essay dat een schrijfster haar integriteit verliest, haar kans om groots te zijn, in haar poging mee te willen doen met de mannen. Ze moet geen bedelaar willen zijn, maar is dat bij gebrek aan eigenheid. Vrouwen konden zichzelf door de eeuwen heen nooit echt leren kennen omdat ze leerden dat ze de tweede sekse waren. Ze moesten zichzelf dienstbaar opstellen en hulden zich in een mist van ingehouden stilte. Omdat ze zichzelf niet echt kennen, en niet weten wat hun vrouwelijkheid inhoudt, kunnen ze zichzelf volgens Cusk niet hoorbaar maken. Annelies Verbeke wist vorig jaar niets anders te doen dan haar borsten tegen het toetsenbord drukken, toen haar gevraagd werd om iets vanuit haar ’vrouwelijkheid’ te vertellen. Taal werd het niet. Maar het feit dat huiselijkheid en moederschap nog steeds literair minderwaardige onderwerpen zijn, bewijst hoezeer vrouwen voor een deel non-existent zijn in de literatuur. Het vergt moed om over vrouwelijkheid te schrijven. Al beweert de Vlaamse Zadie Smith, Saskia De Coster, fier dat haar vrouwelijkheid schuilt in de grillige logica waarmee haar personages naar de wereld kijken. Dat is alvast een begin.
Als we dit alles weten, en het meeste weet u vast al, en als we ook weten dat er geen strijd woedt tussen de seksen omdat wij allen welwillend zijn, hoe komt het dan toch dat de door Vogel blootgelegde vooroordelen steeds terugkeren? Zozeer zelfs dat u niet binnen twee minuten tien schrijfsters van formaat kunt opnoemen? Dat heeft alles met uw en mijn opvoeding te maken. Een opvoeding waarin ironisch genoeg de literaire moeders juist ontbreken. Een soort moederloze hersenspoeling dus.
Zie het als een drietrapsraket. Knuvelder, Anbeek, Vaessens, de literatuurwetenschappers, de recensenten en juryleden zijn allemaal op een dag begonnen met lezen. Ze merkten al snel dat aan wat zij lazen een norm kleefde: die van literatuur of lectuur. Daarna gingen zij allen studeren. Aan de universiteit leerden ze dat de mannen ertoe deden. Simpelweg omdat het grootste deel van de literatuurgeschiedenis uit mannen bestaat en de mannelijke aanpak tot norm is verheven. Ze leerden eigenschappen in literatuur waarderen als denken in grote lijnen en systemen (Louis Paul Boon, Hugo Claus), kale, uitgebeten taal (Willem Elsschot), enzoverder. En tot slot volgden zij na de studie de literatuur door recensies te lezen, waarin diezelfde eigenschappen opnieuw bejubeld werden. Zo’n raket vol mannelijke eigenschappen vliegt bijna onaantastbaar in zijn eigen baantje.
En die raket blijft rondcirkelen zolang een docent aan de universiteit van Toronto, de schrijver David Gilmour, geen les geeft over vrouwen omdat zij geen serieuze literatuur zouden schrijven. Zolang V.S. Naipaul nog kan beweren dat Austen sentimentele pulp schreef omdat ze nou eenmaal een vrouw was. Zolang literaire festivals als Das Magazin een line-up samenstellen zonder vrouw. Zolang Amerikaanse schrijfsters in Wikipedia worden weggeschreven als Amerikaanse ’vrouwelijke romanciers’ in plaats van Amerikaanse romanciers. Vorig jaar riep The Guardian 2013 uit tot het jaar van de schrijvende vrouw. Hoort u de trom? Ik ben u wat verschuldigd. Ik plant bij deze een vlag. Ik roep ook het jaar 2014 uit tot het jaar van de schrijfsters. Hé daar, in die raket, kijk eens uit het raampje.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.