Ze kennen me
Kester Freriks schrijft vandaag over de monografie van Hella S. Haasse in NRC Handelsblad dat het boek bijna leest ‘als een nieuwe Haasse’. Behalve dat dit me wel wat veel eer lijkt, en laten we vooral ook nog even de biografie van Aleid Truijens’ hand afwachten, haakt dit oordeel direct aan bij een nieuwe trend. Non-fictie die zo beeldrijk geschreven is dat die fictie wordt, een roman waardig. De trend is al een jaar of zeven aan de gang; de non-fictie krijgt een steeds literairder gehalte, iets wat enkel toe te juichen valt (denk aan Martin Bossenbroek’s De Boerenoorlog of een journalistiek verslag bij foto’s door Irene van der Linde in De ferry van de Bosporus). De leesbaarheid van de non-fictie is er allengs mee vergroot en Hermione Lee, de eigenzinnige biograaf van Virginia Woolf, die hele gaten dichtte met verzinsels, blijkt met terugwerkende kracht aan de wieg te hebben gestaan van wat non-fictie nu gerust vermag: fabuleren, verbeelden, naar de waarheid liegen. Al werd Lee daar nog flink voor op haar vingers getikt.
Studerend op de laatste aanbiedingenfolders van de uitgeverijen krijg ik echter opeens de indruk dat er zich langzaamaan een andere ontwikkeling voltrekt, precies de andere kant op. En ik weet nog niet wat ik daarvan moet vinden. De fictie raakt nu bezwangerd door de non-fictie. Fictie krijgt als basis zo lijkt het steeds vaker een werkelijk gebeurd, maar verfraaid verteld verhaal. Niet als grap, of als uitdaging voor een filosofisch discours over de grenzen van de fictie zoals in De waar gebeurde geschiedenis van Viktor en Clara Rooze van Kristien Hemmerechts, maar gewoon als ondergrond, als vruchtbare humus. Neem Christine Otten’s nieuwste roman Rafaël, gebaseerd op het waargebeurde verhaal van een Brabantse kapster en een Tunesiër, van wie het kindje op de kaft prijkt. Of neem de glorieus lachende zwerver Jerry Winkler, die tot voor kort nog met een andere achternaam rondliep, maar er al zwalkend door de goten opeens achterkwam dat zijn echte vader een Bussumse ondernemer was van wie hij miljoenen kon erven. En waarover Elle van Rijn een roman schreef.
Herman Franke |
Wat betekent dit voor de fictie, de échte duimzuigerij? Met Herman Franke en René Huigen had ik ooit in café De Zwart een discussie over de vraag of je meegemaakt moest hebben waarover je schreef. Als ik het me goed herinner vond Huigen van wel, Franke van niet. Want een echt romancier beschikte volgens Franke over zoveel empathie dat hij kon aanhaken bij iets wat ook Renate Dorrestein en veel buitenlandse schrijvers die ik interviewde wel beschreven als een universeel in de lucht hangende wereld. Als je op de juiste golflengte zit, stem je daar zonder problemen op af, je haakt erin. En misschien ben ik een romanticus als ik denk dat ware literatuur, het echte ambacht, voortkomt uit die voor de gewone mens doorgaans ongrijpbare wereld, die wij toch allemaal herkennen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.