vrijdag 13 juni 2014




Recensie op Atheneaum.nl
Het ware, schone en onvolwassene
over Michael Cunningham's De sneeuwkoningin


De sneeuwkoningin, de zesde roman van Pulitzer Prizewinnaar Michael Cunningham, draait rondjes om de dood en het verval. Ieder mens zal eens overlijden en wat is dan de zin geweest van dit bestaan? Via verwijzingen naar het gelijknamige sprookje van Hans Christian Andersen probeert Cunningham te ontdekken hoe de moderne mens zich tot zijn vergankelijkheid verhoudt. Is het erg om te mislukken? Door fleur speet.

Ook het motto van De sneeuwkoningin is ontleend aan het sprookje van Andersen. In het citaat noemt de sneeuwkoningin het bevroren, in stukken gebarsten meer 'de spiegel van het verstand'. En dat is volgens haar het enige ware en goede op de wereld. Bedoelde Andersen: volg je verstand, wees wijs? Als de roman van Cunningham een ding is, dan wel een emotionele bekentenis, waarin het verstand juist een ondergesneeuwde rol speelt. De hoofdpersonen, de broers Barrett en Tyler, zijn net als de twee kinderen in het sprookje op zoek naar de zin van hun leven.
Cunningham maakte van zijn roman net zo'n initiatierite tot volwassenheid als het sprookje is. Barrett en Tyler lopen al tegen de vijftig, dus verdorie zeg, ze mogen ook wel eens wijze beslissingen gaan nemen. En er zijn nog meer oudere personages. Cunningham geeft daarmee zijn visie op de hedendaagse mens: kijk eens, hoe onvolwassen bohemien wij, levend in hip New York, rondfladderen door het leven. Hoe we iets ophouden om onze angst te bedekken. We willen jong blijven, maar het bederf woekert onder onze huid: we worden allemaal ouder, al voelen we ons nog twintig. Het riekt allemaal naar mislukking.
Wat is dan de oplossing? Het verstand in ieder geval niet, want geluk komt zomaar, om ook zomaar te gaan. Neem Beth, de geliefde en later echtgenote van Tyler, die aan leverkanker lijdt. Ze krijgt een wonderlijke, intense opleving en lijkt drie maanden en vier dagen lang genezen, om dan plotseling na twee maanden ziekte alsnog te sterven. De dood komt, willekeurig wanneer. Barrett, die maar steeds gedumpt wordt door zijn vriendjes - de laatste stuurt harteloos een sms - vraagt achteloos aan een klant in de delicatessenwinkel om de hoek: 'Pepsi of Coca Cola'? En ziedaar, er ontspint zich een discussie en een relatie bloeit op. Er is geen oorzaak en gevolg, het is louter toeval. Vandaar dat Cunningham grote ruimte inbouwt voor spiritualiteit en bijgeloof.
De roman begint met een bijzonder blauwwit licht dat Barrett op een winteravond ziet als hij door Central Park naar huis loopt. De hemel heeft naar hem geknipoogd, maar geen mens zal hem geloven. Het is 2004, de vooravond van de tweede termijn van Bush, een grimmige tijd. Beth ligt te sterven terwijl Tyler, cocaïne-snuivend liedjesschrijver, haar verzorgt en Barrett bij hen inwoont. Barrett verwacht dat het licht een boodschap is voor Beth of voor zijn leven, dat tamelijk in het slop zit. Hij, 'de zoon van Hamlet en Oscar Wilde', voorbestemd voor grootsheid, eindigt met zijn neus in de pannen bij de koelkast terwijl hij zich afvraagt of de restjes nog wel goed zijn.
Zijn moeder vermoedde in hun kindertijd al dat het fout met hem zou aflopen. Ze gaf Tyler, de oudste, in zijn tienerjaren de opdracht om zijn broertje in de gaten te houden. Wat ontroert is dat Tyler zijn belofte houdt, terwijl zijn moeder allang is overleden. Barrett ondertussen hoopt dat het licht betekende dat reusachtige ouders zich over hen, kinderen in New York, ontfermden en geruststellend zeiden: jullie zijn gezien, jullie zijn niet verdwaald in het bos. Het is aandoenlijk naïef, maar het gevoel dat er meer moet zijn is herkenbaar.
Cunningham is een opmerkzaam schrijver. In een detail als de vinger op de lippen van een geliefde ziet hij een caleidoscopische hoeveelheid emoties en verhoudingen. Hij schroomt ook niet om geheime, banale of schaamtevolle gevoelens te benoemen en weet dat net als Virginia Woolf met mooie omhaal van woorden te doen. Sommigen noemen zijn stijl poëtisch, ik vind die vooral aards. Metaforen, waarin Cunningham flink grossiert, hebben net als bij Woolf vaak met de leefomgeving of dierenwereld te maken. Uit de melkwitte magere armen van een meisje, en de lange blanke zuil van haar hals, spreekt bijvoorbeeld de 'behendige alertheid van een roofvogel'. Cunningham heft de kleinheid van de gewone mens op. Met zijn zinderende taal tilt hij het weerloze wezen boven zichzelf uit en maakt hem deel van een belangwekkend universum. Dat troost en is triest tegelijk.
Hoewel Cunningham vanuit emoties schrijft, vervreemdt hij de lezer van diezelfde emoties door voortdurend zijn relativerende commentaar tussen haakjes te plaatsen. Dat levert soms droge humor op, maar hierdoor ontstaat ook een luchtlaag tussen wat hij schrijft en het gevoel dat je daarbij als lezer mag krijgen. Wat tussen haakjes staat is Cunninghams eigen 'doe-niet-zo-dramatisch-joh'. Alsof hij zijn schrijven becommentarieert tijdens het schrijven. Je vraagt je af of Cunninghams onzekerheid, waarover hij ook in interviews vertelt, hem hier parten speelt.
Dat neemt niet weg dat deze roman een echte Cunningham is en dat er daarom voldoende te halen valt. Al is het maar omdat Cunningham een iconisch beeld onderzoekt en herneemt, net zoals The Hours gebaseerd was op Mrs. Dalloway van Woolf enSpeciman Days op de poëzie van Walt Whitman. Sommige Amerikaanse recensenten vinden hier weinig bijzonders aan, maar Cunningham durft toch maar mooi lijnrecht tegen icoon Andersen in te gaan. Behalve dat hij scherp ziet dat jonge mensen altijd zullen denken dat de wereld aan hun voeten ligt tot ze zich realiseren dat het bederf aan hen knaagt, suggereert hij ook dat dat besef en dus het verstand niet toereikend is. Wat dan wel het ware en goede is? Dat moet je proeven, want deze roman is niet eenduidig. Er schuilt zoveel meer in dan je denkt, als in een schitterend ijskristal.
Fleur Speet is literair recensent. Ze schrijft onder meer voor De Morgen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.