maandag 23 juni 2014


Recensie op Athenaeum.nl 

Meisje stapt opgewekt door het leven tot ze in een kuil valt


23 juni 2014

De herontdekte roman Een dwaze maagd van Ida Simons appelleert aan een verouderde moraal die weer hip is: ga voor zekerheid en een burgerlijk bestaan. Al schemeren er wel wat waarschuwingen door de roman over vrouwen die door te trouwen hun carrière verspeelden. Wie is er dan eigenlijk een dwaze maagd, lijkt Simons zich af te vragen, degene die niet trouwt, of degene die dat juist wel doet? Hoe de twaalfjarige Gittel volwassen wordt en tot een diep inzicht komt. 

Door fleur speet.

Onbevangen beoordelen

De Nederlandse pers is laaiend enthousiast over de herontdekte roman Een dwaze maagdvan Ida Simons (1911-1960), het regent superlatieven. Nog even en het boek is net zo’n hit als Stoner van John Williams. Simons was gevierd concertpianiste en besloot vanwege haar beroerde gezondheid - ze overleefde Theresienstadt - te gaan schrijven. Ze debuteerde met een novellebundel, maar kreeg pas unaniem erkenning voor Een dwaze maagd, dat in 1959 verscheen. Een jaar na publicatie overleed ze, in hetzelfde jaar als Anna Blaman. Zo bleef ze veelbelovend en raakte in de vergetelheid.
De grote vraag is: kun je een roman uit 1959 onbevangen beoordelen? Denk je niet: die lollige toon hoort bij die tijd, toen een grapje in een roman nog heel gewaagd was en nog niet alles was uitgeprobeerd? Met welwillendheid en sympathie voor het gebaar van zo’n herdruk begin je immers te lezen. Tien jaar geleden noemde Maarten ’t Hart de roman een van de hoogtepunten uit de Nederlandse literatuur. Dan mag je het dus gerust leggen naast Het verdriet van BelgiëDe KapellekensbaanEen nieuwer testament of De donkere kamer van Damocles, allemaal uit diezelfde periode. Ik twijfel er nog over of het die vergelijking kan doorstaan.

Geen bakvisserij

De roman van Simons is opmerkelijk tijdloos, dat is zonder meer een pre en tegelijk een beetje bevreemdend. Want de joodse wereld die ze oproept, waarbij iedereen met eigen muizenissen bezig is, zal compleet verdwijnen: alle personages zullen in de vernietigingskampen belanden, maar nergens wordt daaraan gerefereerd (of ja, slechts één keer, zwaar onderkoeld over joodse antisemieten: 'Ze beleefden daaraan een betrekkelijk onschuldig genoegen dat de gaskamergeneratie niet meer gegeven is.'). Door de terugblik van ons lezers, weet je dat de Tweede Wereldoorlog deze wereld zal wegvagen. Dat geeft het boek een donkere ondertoon.
De taal daarentegen is licht en eenvoudig, soms zelfs even poëtisch en Simons blijkt bijzonder sterk in het understatement, wat dan weer vriendelijke, dan weer bijtende humor oplevert. Haar personage is behept met zelfspot en dat is misschien wel het belangrijkste pluspunt voor deze verder eigenlijk tamelijk simpele coming of age-roman (meisje stapt opgewekt door het leven, tot ze in een kuil valt). De zelfspot en humor maken van deze roman iets bijzonders. Want ook al is haar twaalfjarige hoofdpersoon Gittel een waarlijk dom gansje (dat zelfs de maanden van het jaar niet kent), Simons vrijwaart haar van bakvisserij. Daarvoor heeft Simons waarschijnlijk te veel Austen en Brontë gelezen; de verhoudingen zijn net als in die literatuur door de standenmaatschappij ingegeven en overal ruisen de rokken of zitten de hoedjes gestreng op het hoofd. Een prettige bijkomstigheid is dat Simons een meisje toevoegt aan de rijen romans over volwassen wordende jongetjes. Van onderkoeld beschreven opgroeiende meisjes zijn er niet veel in de Nederlandse literatuur.

Uit de droom geholpen

Gittel komt uit een Haags, joods gezin waarin geregeld gebakkeleid wordt. Vooral op feestdagen, en daarvan zijn er nogal veel volgens de joodse kalender. Na iedere ruzie wijkt moeder uit naar Antwerpse familie. Daar woont aan de overkant van de straat een welgestelde joodse bankier. Gittel wordt uitgenodigd om piano te komen spelen op zijn Steinway, voor zijn 29-jarige dochter Lucie. Gittel, deels nog levend in een kinderlijke fantasiewereld, raakt verliefd op Lucie waardoor ze niet ziet dat die haar voor haar karretje spant. Uiteindelijk zal de joodse bankier Gittel uit de droom helpen en een vloek uitspreken die een leven lang meegaat: ‘Je zult altijd geloven het geluk binnen je bereik te hebben en niet anders dan teleurstelling en verdriet ondervinden.’ Gittels vader wéét tenminste dat hij een talentloze schlemiel is, Gittel denkt - hoe hoogdravend - dat ze concertpianiste kan worden.
Hoe Gittel ook haar best doet de wetten van het volwassen bestaan te doorgronden, ze is de dwaze maagd uit de Bijbel, die vergeten is olie in haar olielampje te gieten en nu voor een dichte deur staat. De wijze maagden zijn al binnen en voorzien van een echtgenoot, maar tegen haar wordt gezegd: ik ken jou niet. Dat kwetst Gittel nog het meest aan het Bijbelse verhaal, dat haar door de bankier wordt voorgehouden: niet gekend worden, niet gezien zijn. Al lijkt zijn dochter Lucie meer op een dwaze maagd - ze zou begijn kunnen worden, grapt Lucie - de bankier suggereert dat ook Gittel niet aan de man zal komen als ze niet volwassener wordt.
Hella Haasse constateerde in een essay over de puberteit en de literatuur al eens dat de puberteit pas in de jaren zestig echt een onderwerp werd. Daarvoor was je jong en werd je plotsklaps geacht je volwassen te gedragen. Daar zat geen laveloze tijd tussen waarin je als mini-mens kon experimenteren en je afzetten tegen je familie en je afkomst. Vandaar dat er van verzet door Gittel geen sprake is, ze zuigt haar omgeving verwonderd op.

Terug naar de burgerlijke moraal

En dat ze dan niet aan de man zou komen: so what, denken we vandaag. Lekker vrij. Maar het wemelt in dit boek van de verwijzingen naar vrouwen die in het huwelijk treden. Dienstbaar en lijdzaam zijn, daar draait het om, je moet ervoor zorgen van de boom geplukt te worden, anders gaat je leven in rook op. Een enkele keer lijkt Simons met een speldenprikje te erkennen dat er een schaduwzijde is. Een veelbelovende concertpianiste had ‘de ongelooflijke stommiteit begaan verliefd te worden en te trouwen’. Het is tussen al het andere zo achteloos (en tegelijk plomp) opgeschreven, dat je er haast aan voorbij zou gaan. Het staat er wel. Maar dan: hoeveel vrouwen werkten in die tijd? Een handvol (al vertelt er een dat ze zo blij wordt van de poetsdoek).
Ik vermoed dat het hedendaagse succes van deze roman niet alleen stoelt op welwillendheid en het feit dat Simons zo fris en humorvol schrijft. De Amerikaanse hoogleraar Katie Roiphe beweerde onlangs in een van haar essays in Lof van het rommelige leven dat we terugkeren naar het verleden omdat de burgerlijkheid van toen een prettig houvast vormt. Deze roman biedt daar voldoende stof voor. Het doet af en toe denken aan de Britse literatuur van de achttiende eeuw, toen vrouwen ook vast zaten in een moreel korset. Het is de vraag of Gittel besluit daaraan te ontsnappen. Het is te prijzen dat Simons de uitkomst niet weggeeft en tegelijk zou je graag gezien hebben dat ze dat juist wél deed en Gittel wat minder braaf had gemaakt, wat minder dwaas.
Fleur Speet is literair recensent. Ze schrijft onder meer voor De Morgen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.