woensdag 27 augustus 2014

Recensie van Het Interessegebied van Martin Amis in De Morgen van 27 augustus 2014.


Stel, je begint in de nieuwe roman van Martin Amis zonder dat je de kaft en de flaptekst bekijkt. Je popelt te zeer, je wilt direct beginnen, want je weet dat Amis van iedere roman een waagstuk maakt, en dat hij een ongelooflijk vaardige, scherpe pen heeft. Hij is altijd geestig en tegelijk droefserieus. Zoals in zijn roman over zijn zus die anorexia kreeg, De zwangere weduwe. Er staat altijd iets belangrijks op het spel en tegelijk verbergt hij zijn ernst onder bergen sociaal-politiek incorrecte grappen.
Het Interessegebied begint als een Hemingway-achtig boek: stoer, seksistisch en romantisch. We zien een vrouw in witte enkellange jurk met strooien hoed, geflankeerd door twee dartele dochters. De hoofdpersoon, een man, broeit van verlangen, waardoor zijn beschrijving van deze dames filmische allure krijgt. Het licht breekt door zijn woorden, al helemaal als hij aan zijn kameraad vertelt dat de dame in kwestie de vrouw van de commandant is en hij haar zal verleiden. We voelen de warmte van de jarenlange intimiteit tussen twee jongemannen die aan waaghalzerij doen. Met een pagina zit je in een andere wereld, waarin je verlangt te zijn. Het seksisme en de overmoed (‘ik had menig donzig broekje uitgetrokken’), zijn vermakelijk, omdat de verteller, de dertiger Golo Thomsen, zo sappig overdrijft. 
Maar dan. Het motto van Macbeth zou je al gewaarschuwd moeten hebben dat Golo door het bloed zal waden om deze vrouw te schaken, er is geen weg meer terug. We zijn hier in de krochten van de hel, waar bloed dagelijks vloeit. De naam valt nergens, maar al gauw wordt duidelijk dat we in Auschwitz zitten en meeleven met nazi’s. Dit is geen Hemingway, maar een Philip Roth.
Amis koos voor drie perspectieven: Golo (zijn oom is de secretaris van Hitler), de kampcommandant Paul Doll en de ‘Sonder’ Szmul, die verantwoordelijk is voor het ruimen van de lijken uit de gaskamers, wat praktisch gezien nog niet makkelijk blijkt. Al snel wordt de roman smerig en akelig. Vooral het perspectief van Doll is vies: wanneer een lijkenruimer zijn vrouw tussen de lijken herkent, krijgt hij een schnaps en een stukje salami, ‘en 10 minuten later knipte hij er weer vrolijk op los’. Er wordt menselijk vet toegevoegd aan het vuur waarin de lijken worden vernietigd en Doll denkt: ‘niet vergeten Blobel en Benzler op deze besparing te wijzen.’  
Paul Doll pleit zichzelf vrij als volstrekt normaal mens. Hij is vooral met economische zaken bezig, alsof hij een knakworstenfabriek runt. Akelig genoeg wórdt hij humaan, ook al is hij klungelig en naïef (misschien moet je dat wel zijn in zo’n positie). Door de terloopse blik van anderen merk je dat hij een beul was, maar vanuit zijn perspectief is hij een goedaardige sul, die wat moeite heeft met de rigiditeit en opstandigheid van zijn vrouw. 
Wat moet Amis gewalgd hebben tijdens het schrijven, omdat zijn walging ten opzichte van de daders door zijn inlevingsvermogen verminderde. Dit boek is een moreel mijnenveld en alleen daarom al gruwelijk knap. Amis kroop eerder onder de huid van de duivel in de nogal gekunstelde roman De pijl van de tijd, waarin de tijd zich omgekeerd voltrok en een SS-arts openbaarde. Nu doet hij het weer, omdat hij de waanzin maar niet doorgrondt. Wat hij laat zien is dat de waanzin in iedereen schuilt. Het interessegebied vertelt je wie je bent. Het kamp is de spiegel van de ziel. Ook voor de lezer, zij het vanuit de veilige leunstoel. Maar hoe lang nog? Amis waarschuwt indirect voor losgeslagen potentaten als Poetin, wat de roman tot een groter verhaal maakt van indrukwekkende klasse en moed.

5 sterren


Martin Amis (vert. Janneke van der Meulen), Het Interessegebied, Atlas, 352 blz., € 21,99

zaterdag 16 augustus 2014

Ziehier de uitzending van de Boekenrubriek in de TROS Nieuwsshow van 16 augustus 2014 (http://www.radio1.nl/item/210565-Boekenrubriek%20met%20Fleur%20Speet.html), met daarin aandacht voor het uitzonderlijke boek van Juli Zeh, Briefroman, een boek waarin biochemie en muzikale compositie samengaan, Orfeo van Richard Powers, en de derde roman van Jannah Loontjens over de vertwijfeling van een generatie en de rol van Facebook hierin.

Hieronder mijn aantekeningen voor de uitzending, waarvan maar een klein deel uitgesproken is:

Ik begin meteen maar met het meest actuele boek: op 7 augustus verschenen, dus vers in de winkel, en het is ook het grappigste van de boeken die ik heb meegenomen. Het gaat over de poëtica van de veertigjarige Duitse schrijfster Juli Zeh. Ze heeft al heel wat prijzen op haar naam staan, waaronder de Thomas Mann prijs en de Per Olov Enquist prijs, en sinds Speeldrift is ze in Nederland ook wat bekender geworden. Vorig jaar nog verscheen een roman over een stel met een duikschool op Lanzarote, Nultijd, een heel vreemdaardig boek. Een beetje een thriller waarin zelfs een dode valt. Maar Zeh schrijft altijd vreemdaardige boeken. Ze daagt uit en is speels.
Dat is ze helemaal in dit boek, ze poneert voortdurend boude stellingen en maakt zichzelf belachelijk met groteske overdrijvingen en dat werkt heel goed, omdat ze wat waar is overdrijft, zodat het ware nóg waarder wordt. Veel lawaai maken en toch niet begrepen worden is haar werk, stelt ze.
Zeh krijgt van de universiteit van Frankfurt de uitnodiging om een lezing over haar poëtica te houden. En ze weigert. Hele eer hoor, en grote namen zijn haar voorgegaan, maar dat doet haar niets. Sterker, dat maakt het juist verdacht, ze noemt dat het Herta Müller-principe. Iedere uitnodiging voor een literair optreden gaat altijd gepaard met de opmerking dat Herta Müller haar is voorgegaan. Nou, en tot dat kleine clubje van de echte literatuur, een Nobelprijswinnaar, wil ze natuurlijk wel behoren. Which not. 
Met het vertellen over hoe ze schrijft en waarom ze schrijft haalt ze naar ze vreest de geest uit de fles. Poëticacolleges zijn even geloofwaardig als teleshopzenders, stelt ze. Want literatuur begint daar waar het onzegbare, onbeschrijfelijke en onuitsprekelijke begint. Ze snapt haar eigen werk pas als ze tig interviews heeft gegeven, ja en dan is ze de beste exegeet van allen.
Dat laat ze zien. Met brieven aan haar geliefde en beste lezer, aan de universiteit van Frankfurt en aan een Zweedse vriend, voor wie ze een verhaal verzint over een veertiger zoals Cunningham er een had kunnen maken: nog steeds ongebonden, nog steeds jong en snel, maar eigenlijk doodsbang en er volledig zeker van dat hij de komende tien jaar geveld zal raken door een of andere kanker. Hij is iemand die ‘zich nog altijd in de wachtkamer van het eigenlijke leven ophoudt, wachtend op het moment dat hij wordt binnengeroepen.’ Dat klinkt herkenbaar, toch?
Maar voordat Zeh deze man helemaal tot leven kan blazen, wat ze op verschillende manieren, heel achteloos kletsend doet, is hij alweer gestorven, omdat de lezer te dichtbij zijn oerstadium is gekomen. Schrijven met pottekijkers gaat niet, zoveel is duidelijk.
Schrijvers in stad en land wekken de indruk dat literair schrijven zoiets is als met lucifers de Eiffeltoren nabouwen: de werkelijkheid afbeelden met andere middelen. Maar het is je gewoon realiseren dat een gebeurtenis niet dat is wat er gebeurt, maar dat wat verteld kan worden. Schrijven is heel voorzichtig in je hoofd aan een breekbaar garen trekken dat uit de vreselijke warboel van gedachtedraadjes steekt die met elkaar verstrikt, verweven en aan elkaar vastgeknoopt zijn. 
Het komt er op neer dat je een personage in het nauw brengt volgens dramaturgische wetten, hij krijgt een tegenstrever en een kompaan bijvoorbeeld, om aan het eind een aristotelische peripetie te bewerkstelligen: een omwenteling. Deze mens is een ander geworden. Pas na de totale mislukking is de mens in staat om verantwoordelijkheid voor zichzelf te nemen, stelt Zeh. Hoe miserabel, het is allemaal narcisme. Schrijven is gewoon gênant, net als het leven zelf. Want het is een zinloze strijd tegen vergankelijkheid. Je leest om de pijnlijke aanwezigheid op deze planeet te verdragen, concludeert Zeh en ik denk dat ze gelijk heeft.

Dan zo’n boek dat onze pijnlijke aanwezigheid op deze planeet wat draaglijker maakt. omdat een ander nog harder lijdt dan wij. Richard Powers, we dwalen af naar Amerika. Daar zien we Peter Els druk in de weer zijn hond te begraven. Die is net overleden en in zijn wanhoop belt hij de politie. Die komt langs, kan niets doen en wil vertrekken, maar ziet opeens allemaal reageerbuisjes in de kamer staan, en een afdruk van zestiende eeuwse Arabische muziek aan de muur hangen. Je snapt het al, dat gaat mis. Hij krijgt een huiszoeking, precies als hijzelf een wandeling aan het maken is. Als hij terugkomt ziet hij zijn huis afgezet en hoe al zijn kweekjes en andere hobbymatige biochemische spulletjes worden weggedragen door Homeland Security. 
Hij neemt de benen en dan volgt een roadmovie waaruit blijkt dat Peter echt geen jihadist of bioterrorist is, maar een bevlogen en teleurgestelde avant-garde componist, die net als de legendarische Orfeus zijn verdwenen geliefde probeert terug te krijgen door steeds dieper in de onderwereld door te dringen. Hij componeert eigenlijk alleen maar voor het meisje uit zijn jeugd dat hem verliet. En daarna voor de vrouw die zijn dochter baarde. En misschien eigenlijk echt wel voor zijn dochter. Het draait allemaal om de vrouwen.
Peter is een componist die muziek in een bacterie wil schrijven, zodat de muziek voor eeuwig kan doorleven. Je kunt het zo gek niet bedenken, wetenschappers zijn er trouwens werkelijk mee bezig, dus zo gek is het niet en Powers maakt het allemaal heel logisch en overtuigend in meer dan 300 pagina’s. Hij schrijft heel smeuïg en tegelijk melancholisch en wijs over complexe wetenschap. Melancholisch omdat niemand de muziek die Peter componeerde beluisterde: hij maakte muziek voor zalen met bij wijze van spreken drie mensen erin. Het tragische is ook nog eens dat Peter eigenlijk met niemand in zijn leven echt een warm contact had, zelfs niet met zijn dochter, al komt hij aan het eind van de roman tragisch dichtbij, waardoor ik vochtige ogen kreeg.
De meeste emotie in deze roman ligt in de muziek. Dat levert lyrische passages op, pagina’s lang over een muziekuitvoering, hoe de tonen veranderen, meanderen, wat er lijkt te gebeuren in de muziek en wat voor associaties dit bij Peter oproept. Messiaen’s Kwartet voor het Einde der tijden weet hij onvergetelijk neer te zetten, net als Sjostakovich’s Vijfde Symphonie. Deze man is net als Zeh heel erudiet. Hij schrijft er net als zij erudiet proza bij, alleen mist hij de zelfspot van Zeh, die zij overigens in haar romans ook veel minder aan de dag legt dan in het besproken boek. Powers wil hetzelfde, Peter wil dat: de eeuwigheid vangen in muziek.

Wat deze drie boeken overigens door toeval bindt is dat ze alle drie refereren aan een nieuwe bedreiging van onze samenleving. Niet aan oorlogen zal de mensheid ten onder gaan, maar aan bacteriën. Zeh merkt het zijdelings op, Powers boek gaat er deels over en in het volgende boek is een bacterioloog aan het woord, dus geen wonder. 

Heel anders van toon, lichter en zoekender, maar aanhakend bij dezelfde onrust die ons vandaag de dag kenmerkt, is de nieuwe, aankomende week te verschijnen roman Misschien wel niet van Jannah Loontjens. De meesten kennen Loontjens inmiddels wel, is het niet van haar poëzie en vorige twee romans, dan toch van haar filosofische beschouwingen, die ze vorig jaar bundelde in Mijn leven is mooier dan literatuur.
Daarin tastte ze al af wat internet en Facebook met ons doet als mens, hoe het ons vervreemdt en voor nieuwe vragen zet. 
De roman begint heel mal met een spelletje van toch volwassen mensen, maargoed iedereen doet wel eens gek. Een stel vrienden gaat allemaal een voor een opgerold in een tapijt liggen en doet zich voor als dood. De anderen houden speeches hoe degene in het tapijt nou was, wat ze zullen missen, wat kenmerkend was. Ondertussen dwaalt onze hoofdpersoon Masje, een moeder van twee kinderen, af naar wat er eerder gebeurd is: ze zat op de fiets zit met achterop haar zoontje, op weg naar school en ze zagen een zeppelin. Ze willen er achteraan, zo leuk! En dan botst ze op een scooter en alles wordt zwart. Allemaal beelden schuiven langs haar ogen, maar dat gaat tamelijk berustend, paniek is niet aan de orde, eerder verbazing. Ze denkt bijvoorbeeld na over het feit dat kinderen zich niets meer herinneren van alles voor hun vierde jaar, hoezeer je ook je best hebt gedaan om iedere dag een goede moeder te zijn die niet ontploft. Ze is duidelijk een waarnemer, een observant aan de zijlijn, die zich verdwaald voelt in haar eigen leven. Het leven lijkt zo normaal, maar tegelijk is het bevreemdend. Want is het wel wat ze wilde?
Dezelfde avond dat ze in het tapijt gerold ligt, belt haar vader aan. Hij komt bij haar logeren omdat haar oma is overleden, de moeder van haar moeder. Haar moeder nam de benen toen ze jong was, ze kon het moederschap niet aan. Het is een roman over moederschap, maar ook over het zoekende van een hele generatie. Haar vader zegt tegen haar dat ze keuzes moet maken, bewuste keuzes voor wat ze wil. ‘Je moet kiezen voor het leven dat je leidt’. Ze laat het leven aan zich voorbij glijden als een toevalligheid en als ze dat doet is het straks voorbij, waarschuwt hij. 
Eigenlijk lijkt de hoofdpersoon wel een beetje op het personage dat Zeh had geschapen: gevoelsmatig verantwoordelijkheden nemen ho maar, echt hier en nu zijn, nou nee. Daarom waarschijnlijk gaat de hoofdpersoon van Loontjens ook vreemd, digitaal dan. Ze heeft een erotische chat-relatie en via Skype gaat ze uit de kleren, terwijl ze samenwoont met de vader van een van haar kinderen. Die gaat ondertussen vreemd met de buurvrouw. De hamvraag is dan: staat dat gelijk aan elkaar? Gaat het bij vreemdgaan om de fysieke daad of de mentale daad? Gek genoeg denk je dat het wel weer goed komt tussen deze twee, maar het blijft de vraag wat internet, iphones en Facebook met de mensen doet: vervult het een behoefte of gaat het juist met de mensen aan de haal en wordt het een verslaving? Wat doet het met ons sociale leven?

zaterdag 5 juli 2014

De TROS Nieuwsshow 5 juli 2014



Uitgeschreven voor de uitzending van vandaag, maar heel anders uitgesproken in de tros nieuwsshow, deze drie recensies van drie belangwekkende boeken (al het goede komt in drieën, denkt ook Harriet Burden uit Siri Hustvedt's De vlammende wereld ;-))

Om meteen bij de actualiteit aan te haken: morgen wordt in Haarlem een heel aardig festival gehouden, het Schwob-fest en dat is volledig gewijd aan literaire klassiekers. Het festival is genoemd naar Marcel Schwob, een beroemde joodse Franse symbolist die na zijn overlijden in de vergetelheid raakte. Dat is zonde en er zijn er meer van zulke auteurs, dus boekhandelaren in Nederland en Vlaanderen hebben nu meegedaan om de Schwob-titels, het zijn er tien, in het zonnetje te zetten en morgen komen in Haarlem tien ambassadeurs die boeken heel modern ‘pitchen’. Ze smeren je kortom mooie boeken aan. Dat lijkt me een prachtig streven.
Een van die ambassadeurs is de auteur Ivo Victoria, die morgen een warm pleidooi houdt voor Zwervers van Knut Hamsun. Iedere grote Noorse schrijver is schatplichtig aan hem. Hamsun leefde van 1859 tot 1952 en het moet opgebiecht: een minder frisse kant aan deze meneer is dat hij een Hitler-adept was. Dat werd hij op latere leeftijd, nadat hij in 1920 de Nobelprijs voor de literatuur al had binnen gesleept. Vandaar wellicht die vergetelheid.
Toch.. ik interviewde eens de Noorse schrijver Lars Saabye Christensen, maar hij vertelde dat hij na acht romans nog steeds bezig was zich te ontworstelen aan Hamsun. Hamsun was wereldwijd een inspiratiebron: Ernest Hemingway, Henry Miller, Thomas Mann; allemaal iconen. 
Wat maakt deze roman zo bijzonder? Eigenlijk niet erg veel, of althans niet zoveel waarvan wij nu opkijken. We hebben het allemaal al gezien, en geen wonder, want Hamsun stond aan de wieg van de literatuur zoals wij die nu kennen. Hij wordt beschouwd als de peetvader van de psychologische roman en duikt dan ook helemaal in het hoofd van een figuur. 
Edevart in dit geval. En vanuit zijn hoofd kijken we naar een andere hoofdfiguur, August. Hij komt uit hetzelfde Noorse kustdorp als Edevart, is wat ouder en een echte avonturier. Dat clasht lekker, vooral door de onbevangen, hardop denkende taal van Edevart.
August wil indruk maken in het dorp, hij reist rond met handeltjes en krijgt met grootspraak heel wat gedaan. Hij heeft briljante ideeën, maar ook een zwak voor meisjes aan wie hij zijn dure juwelen en gouden horloges geeft, die hij uiteraard niet terugkrijgt. Dan begint hij berooid van voren af aan. Everard volgt die golfbewegingen, maar is een stuk serieuzer en voorzichtiger. We zien hem haar op zijn tanden krijgen.
Ook is deze roman een queeste naar de echte liefde. Edevart is helemaal hoteldebotel wanneer hij tijdens zijn zwerftochten een moeder van twee jonge kindjes ontmoet. Hij ziet haar op de fjord staan in al haar eenvoud, met een hemdje en een versleten rok, blootsvoets en met lange, ruige haren. Vol in haar kracht. Maar als ze met haar man is geëmigreerd en gescheiden terugkeert uit Amerika, heeft ze ruisende drie-lagige rokken aan, snoert ze zich in een korset, blijft overal een hoedje dragen en rijglaarsjes. Ze is wuft geworden en kijkt neer op haar afkomst. Edevart is onthutst, al probeert hij een relatie met haar op te bouwen, maar dat gaat natuurlijk mis.
De grote wijsheid van deze roman is dat niemand rijker wordt van geld of materie. Die wijsheid is nog steeds een les. Als je daarbij optelt dat de roman fris vertaald is en veel beschrijvingen bevat zoals we ook kennen van Knausgard, nog een die wat aan Hamsun te danken heeft, dan begrijp je de betiteling moderne klassieker wel. 
Overigens volgden na Zwervers nog twee delen over August, dus voor de liefhebbers zit er meer in het vat.


Een boek dat zich nog moet bewijzen als klassieker, maar als het aan mij ligt wordt het dat, is De vlammende wereld van Siri Hustvedt. Dit boek raakt me echt. Het gaat over doodsangst en over het verbeten streven om betekenis te krijgen in het leven. Om gezien te worden, en dat willen we toch allemaal? Gezien worden? 
Hustvedt deelt net als Hamsun een wijsheid met ons, maar ze komt daar op een heel andere manier bij uit, veel caleidoscopischer, intelligenter en genuanceerder, waardoor die wijsheid pijnlijk wordt. Hoewel haar boek zeker een psychologische roman is, is het ook een filosofische, bijna essayistische roman en verfijnd humoristisch. Er valt heel wat te lachen.
Haar wijsheid is dat het contact met je naaste geliefden, je kinderen en kleinkinderen het enige is wat er werkelijk toe doet. Niet de erkenning van de wereld, de roem, is belangrijk voor je bestaan, maar gezien worden door dat kleine clubje mensen dat je innig liefhebt. Dat klinkt heel banaal, toch? Maar de beste literatuur durft zich aan banaliteit te branden.
De vlammende wereld is één grote grap: het is een nep-bloemlezing. Een fictieve hoogleraar verzamelde documenten over ene Harriet Burden. Het zijn dagboekfragmenten van haar, maar ook terugblikken van haar kinderen, interviews met mensen die haar hebben gekend, mensen uit de kunstwereld, en hilarisch oprechte inkijkjes in de psyche van haar vriend. Je krijgt de levensverhalen, vol verdriet en onvermogen van de verschillende vertellers, erbij cadeau. Dat geeft het boek een ongelooflijke diepte: al die levensdraden vormen samen een dik touw dat naar een anker op de bodem reikt. En dat anker is Harriet. 
Zelden krijg je iemand zo precies te zien, van zoveel verschillende kanten en zo eerlijk, als in dit boek. Je zou denken dat dit het beeld van Harriet compleet maakt. Vergeet het maar. Dat is nou precies wat dat deze roman aantoont: we zijn allemaal blind. 
De verhaallijn; Wanneer de man van Harriet, een beroemd New Yorks kunsthandelaar, overlijdt, besluit ze een daad te stellen. Ze is bejaard en kunstenares, maar ze is miskend en vergeten, eigenlijk net als Schwob, maar dan tijdens haar leven, wat nog tragischer is. Nu wil ze met haar kunstinstallaties, kijkdozen verstopt in ultragrote beelden, aantonen dat kijkers bevooroordeeld zijn. Ze zien alleen wat ze willen zien.
Volgens Harriet ligt het aan haar vrouw-zijn. Daarom vraagt ze bestaande mannelijke kunstenaars om hun naam aan haar werk uit te lenen: zij zijn haar levende pseudoniem. Zo presenteert ze drie kunstinstallaties, terwijl niemand weet dat zij achter de kunstwerken van de drie verschillende mannen schuilt. 
Wat dit boek zo spannend maakt, is dat je wilt weten of dit geen verzinsels van Harriet zijn. Je gelooft haar niet, omdat iedereen haar tegenspreekt. Het lijkt wel alsof het experiment van Harriet als een natte dweil in haar gezicht geworpen wordt. Pats, onzichtbaar zijn om gezien te worden? Joh, ze staat gewoon zichzelf in de weg, ga je denken.
Wat maar weinig romans doen is je uitdagen om zelf een mening te vormen. En Hustvedt daagt je extra uit door al die verschillende, oprechte perspectieven. Machtig vind ik dat.
En dan heb ik het nog niet over de stijl. Die is verzorgd, ironisch, wijs, en nergens overdadig. Er staan zoveel intelligente zinnen in dat ik de hele ochtend door zou kunnen gaan met citeren. Dat bespaar ik jullie, ik geef er een: 
’We zijn altijd bezig theorieën op te koken over hoe de wereld in elkaar zit en waarom mensen zich gedragen zoals ze doen, alsof wij zulke dingen kunnen weten, maar onze verklaringen zijn vaak net kartonnen filmsets die we voor de werkelijkheid plaatsen, omdat ze simpeler zijn en niet zo verwarrend als wat erachter schuilt’.  


Tot slot: Dave Eggers Uw vaderen, waar zijn zij? En de profeten, leven zij voor eeuwig?
Dit komt uit het Oude Testament, uit een stuk waarin de lof wordt gezongen van de weldoeners, terwijl de mislukkelingen de eeuwige verdoemenis wacht. Hoe rechtvaardig is dat? En hoe rechtvaardig is het om te oordelen over andere mensen? Deze vragen onderzoekt Eggers in zijn roman. 
Eggers is een naam die wellicht een bel doet rinkelen. Is het niet vanwege What is the What, over een jongen die de burgeroorlog in Zuid-Soedan overleefde, danwel vanwege zijn laatste, vorig jaar verschenen roman The Circle, over een internetbedrijf dat privacy-gevoelige gegevens koppelt aan een universeel besturingsprogramma. Een eng boek was dat.
Eggers grossiert in geëngageerde romans: hij zoekt graag grenzen op. Hij oordeelt niet, hij probeert het kwaad te naderen en de lezer medeverantwoordelijk te maken. 
Dit boek leest zoals al het werk van Eggers als een trein. Hij schrijft soepele spreektaal omdat het boek louter uit dialoog bestaat. Ook de structuur is eenvoudig en volgt vanzelf uit de vertelling. 
Die vertelling gaat zo. De dertiger Thomas, die er ooit van droomde om astronaut te worden, is zwaar teleurgesteld dat zijn ambities vervlogen zijn. Om erachter te komen wat hij nu met zijn leven moet, dwingt hij mensen tot een gesprek. En dat doet hij op een heel speciale manier.
Eerst met zijn studiegenoot Kev, die astronaut werd en in een maanshuttle wilde stappen. Maar eindelijk capabel om dat te doen, na alle opleidingen, trekt de overheid de stekker uit het shuttle-programma. En nu komt het: Thomas ontvoert Kev. Hij ketent hem met een handboei vast aan een stang van een koude cel in een verlaten militaire basis. Daar moet Kev maar eens eventjes vertellen wat hij nou van zijn mislukte leven vindt. Wat nou mislukt, maak me los, brult hij. Thomas blijft stoïcijns doorgaan met vragen stellen.
Omdat de overheid het shuttle-programma stopzette, ontvoert hij vervolgens een Congreslid. Zo krijg je steeds andere personages die Thomas associatief denkend besluit te ontvoeren. Hij houdt hen verantwoordelijk voor zijn levensgeluk, het is een tribunaal.
Eggers stelt de fundamentele vraag van een hele generatie. Wat is het nieuwe geloof? Dat leek altijd jezelf maken tot wie je wilt zijn: het maakbare lichaam, enzo. Dat blijkt niet te lukken, dus wat nu? 
Thomas wil een hoger doel dienen. Hij is iemand - vindt hijzelf althans - met principes en een moraal, iemand ook die heel vriendelijk blijft, terwijl hij toch uitgescholden wordt door zijn gevangenen. Maar hij is danig in de war. Want zeg nou zelf: wie ontvoert zijn eigen moeder en legt haar aan de ketting?
Heel lang kun je met Thomas en zijn verwondering meegaan. Zijn onvermogen is begrijpelijk, maar wat hij doet is absurd. Dat zet aan het denken. Tegelijk kraakt Eggers heel wat harde noten over de Amerikaanse dubbele moraal ten aanzien van seksueel misbruik, psychoses, de macht van de politie, want iemand wordt zomaar doodgeschoten, en het overheidsapparaat. 
Kortom: Eggers neemt Amerika de maat vanuit het perspectief van een dertiger en dat is best griezelig.


woensdag 2 juli 2014

Dagstelling in Leeuwarder Courant

door Fleur Speet

Heb het over mannen en vrouwen in de literatuur en het regent meningen. Jezelf openstellen voor een ander geluid is daarbij niet zo makkelijk, maar door te lezen kun je een completer mens worden.
Vaak hoor je dat er niets aan de hand is, omdat we het niet over mannen of vrouwen, zwart of wit, brildragers of lenzendragers moeten hebben, en dus in hokjes moeten denken, maar dat het zou moeten gaan over literaire kwaliteit. En die kwaliteit definiëren, daar hebben we het al moeilijk genoeg mee. Dus hé, kom even door met iets interessanters!
Daarbij, stigmatiseer je schrijvers niet door ze in hokjes te plaatsen? Hella Haasse beweerde dat je het over menswaardige literatuur moet hebben, in plaats van de aandacht te willen vestigen op literatuur geschreven door vrouwen, of mannen. Iedere man en iedere vrouw heeft iets vrouwelijks en mannelijks en de balans daartussen maakt hem of haar tot mens. Juist, ook mijn idee.
Maar wat gek dat we dan wel in hokjes kunnen denken als we het over poëzie hebben, of over non-fictie. Dan is het opeens heel normaal om onderscheid te maken. Dus laten we er toch nog wat bij stilstaan.
De hete brei in dit debat is gelijkwaardigheid. Haasse veronderstelde dat er geen blinde vlekken zijn. Dat er vanzelfsprekend oog is voor het onbekende, voor dat wat anderen tot mens maakt, en dat daar gelijke waardering voor bestaat. De kracht van literatuur is inderdaad dat het empathie kweekt voor vreemden, die soms een beetje herkenbaar zijn, want deel van jezelf. Of wat minder bekend en dus nieuwsgierigmakend.
Maar wat nou als de literatuur die je vanaf je geboorte voorgeschoteld krijgt - de eerste prentenboeken, de eerste zelfleesboekjes, de jeugdklassiekers en daarna op de middelbare school de verplichte leeslijsten - stelselmatig eenzijdig is? Dan kan je moeder wel heel lief doen, de crècheleidsters kunnen vrouw zijn en er kunnen juffen voor de klas staan, maar helaas maakt dat niets uit. De bron waaruit je drinkt, creëert een scheef beeld. Noem maar eens tien coming-of-age-romans met een meisje in de hoofdrol. Zoals Marjolein Februari schreef: je krijgt als lezer al vroeg een penis aangemeten en vindt dat perspectief eigenlijk heel gewoon.
Stel je gaat studeren. Je kiest voor Neerlandistiek. Wat krijg je dan aan soort literatuur voorgeschoteld? Welke klassiekers bestudeer je, welke perspectieven leer je kennen? Hoeveel colleges over vrouwelijke auteurs denk je dat je kunt volgen? In mijn tijd geen een. En hoeveel schrijfsters staan er in de literatuurgeschiedenissen? Ze zijn op een hand te tellen.
Hella Haasse werd door een hoogleraar in Leiden een duffe briefromanschrijfster gevonden, met als gevolg dat haar werk in heel de opleiding niet aan bod kwam. Nauwkeurige bestudering van Haasses romans leert dat zij op de troepen vooruit liep: ze was een genuanceerde feministe toen de tweede feministische golf nog moest komen, en doordat ze het persoonlijke met het universele in uitdagende literaire vormen verweefde, was ze een postmodernist avant la lettre. Maarja, die blinde vlek van de hoogleraar
Stel, je wordt daarna recensent of redacteur bij een literaire uitgeverij. Welke literatuur prijs je aan? Toch zeker de literatuur die je als goed hebt leren kennen op je opleiding. Wat je gelezen hebt, vormt je immers. Dus geef je een eenzijdig beeld door. En hoe selecteer je als redacteur bij de poort van de uitgeverij? Niet op geslacht, welnee (tenzij je een mooi snoetje nodig hebt voor een bestseller): je selecteert op kwaliteit, die je eenzijdig hebt aangeleerd op je opleiding. En zo verspreidt een blinde vlek zich als een olievlek.

Sommigen denken dat het probleem is dat vrouwen slechte boeken schrijven. Er zijn schrijvers die het met groot aplomb hebben over damesromans, vrouwenboeken, chicklit; romans geschreven door vrouwen die het goed doen bij de massa. Stiekem jaloers op die kassuccessen? Laat u daar niet door van de wijs brengen. We zijn het er allemaal wel over eens dat een kassucces geen garantie is voor literaire kwaliteit. Dus ik zou zo zeggen: open de ogen, ken je blinde vlek en ga eens op zoek naar de literatuur die meer mens van u maakt. Er valt meer te halen dan u denkt.

maandag 23 juni 2014

recensie in De Morgen op 18 juni 2014

Zwaaien met een bot steakmes


Idee en plot zijn hoogst origineel. Was de hoofdfiguur in Dave Eggers nieuwe roman maar wat slimmer geweest. Dan was het misschien wel een gevaarlijk boek geworden.

Door FLEUR SPEET

Dave Eggers kruipt in zijn nieuwe roman in het hoofd van een teleurgestelde jongeman die zeven mensen (inclusief zijn moeder) ontvoert, om ze vast te ketenen en beleefd te ondervragen in verschillende ruimtes van een vervallen militaire basis aan de Californische kust. Eggers, bekend van What is the What en The Circle, legt graag zijn vergrootglas op hedendaagse problemen, zoals sociale media en globalisering, maar ook teleurgestelde jongeren die plotseling moorden op scholen of universiteiten (zoals onlangs het drama in Santa Barbara). Eggers oordeelt nooit, hij probeert het kwaad te naderen en de lezer mede-verantwoordelijk te maken. Vandaar de profetische titel van dit boek, ontleend aan de profeet Zacharia uit het Oude Testament: daarin wordt de lof gezongen van de weldoeners, terwijl de mislukkingen eeuwige verdoemenis wacht. Is het wel zo makkelijk? De basisgedachte van de roman lijkt: als we niet snel iets veranderen aan ons oordeel over mensen, betekent dat onze ondergang. 
Vragensteller Thomas wil wat iedereen wel wil: een hoger doel dienen. Deze 34-jarige anti-held, die zichzelf als een rechtschapen man beschouwt, iemand met principes en een moraal, is danig in de war omdat zijn voorbeeld, een ambitieuze astronaut, diens ambities niet waar kon maken. Nu het geloof is weggevallen, leek jezelf maken tot wie je wilt zijn het nieuwe geloof. ‘Je hebt geen idee hoe akelig het is om je dingen voor te stellen en ze dan niet verwezenlijkt te zien,’ bekent Thomas later. Vandaar dat het hem zo steekt dat de astronaut zich netjes aan de regels hield en toch achter het net viste. De astronaut volgde de juiste opleidingen, versleet doelgericht de juiste baantjes, maar toen zijn tijd kwam om in de Shuttle te stappen, werd het programma opgeheven. 
Thomas richt zijn pijlen daarom op de overheid, die Thomas en zijn verdwaalde generatiegenoten een hoger doel had moeten bieden. Hij ontvoert een Congreslid, een beenloze Vietnam-veteraan, de enige die echt naar hem luistert. Onbedoeld is diens hulpvaardigheid een compliment aan de overheid, wat het boek vrijwaart van zwart-witdenken, maar tegelijk diffuus maakt.
Thomas keert zich dan maar tegen de uitvoerders van regeltjes. Zo is een studievriend met borderline doodgeschoten door twaalf agenten in zijn moeder's achtertuin, omdat hij verward stond te zwaaien met een steakmes. Ironisch genoeg niet gedood om ideeën, maar omdat hij niets te zeggen had.  Wat een toeval dat Thomas de agent ontvoert die medeverantwoordelijk is. En die niet kon lezen. Hij dacht dat iemand die in een straal van zeven meter met een wapen rondloopt, neergeschoten mag worden. Terwijl in de richtlijnen staat dat een agent dan uit voorzorg het wapen uit zijn holster mag halen. Minor detail.
Thomas maakt zich boos over domheid, maar tegelijk is hijzelf natuurlijk kinderlijk naïef. Zo denkt hij een vrouw aan zich te binden door ook haar te ontvoeren. Het is jammer dat Eggers van Thomas geen slimmere figuur heeft gemaakt, want deze onnozelheid maakt hem onschadelijk. Hij wordt een marionet in een vorm-experiment van louter dialoog. 
Wel moet gezegd dat die dialoog als een tierelier leest. De ironie en de afwisseling van de verschillende ontvoerden houden de spanning en vaart er goed in. Maar er als lezer door veranderen? Nee, die ambitie maakt Eggers niet waar. Daarvoor is het boek niet gevaarlijk genoeg.

3 sterren


Dave Eggers (vert. Gerda Baardman, Lidwien Biekmann, Elles Tukker), Uw vaderen waar zijn zij? En de profeten, leven zij voor eeuwig?, Lebowski, € 25,95


Recensie op Athenaeum.nl 

Meisje stapt opgewekt door het leven tot ze in een kuil valt


23 juni 2014

De herontdekte roman Een dwaze maagd van Ida Simons appelleert aan een verouderde moraal die weer hip is: ga voor zekerheid en een burgerlijk bestaan. Al schemeren er wel wat waarschuwingen door de roman over vrouwen die door te trouwen hun carrière verspeelden. Wie is er dan eigenlijk een dwaze maagd, lijkt Simons zich af te vragen, degene die niet trouwt, of degene die dat juist wel doet? Hoe de twaalfjarige Gittel volwassen wordt en tot een diep inzicht komt. 

Door fleur speet.

Onbevangen beoordelen

De Nederlandse pers is laaiend enthousiast over de herontdekte roman Een dwaze maagdvan Ida Simons (1911-1960), het regent superlatieven. Nog even en het boek is net zo’n hit als Stoner van John Williams. Simons was gevierd concertpianiste en besloot vanwege haar beroerde gezondheid - ze overleefde Theresienstadt - te gaan schrijven. Ze debuteerde met een novellebundel, maar kreeg pas unaniem erkenning voor Een dwaze maagd, dat in 1959 verscheen. Een jaar na publicatie overleed ze, in hetzelfde jaar als Anna Blaman. Zo bleef ze veelbelovend en raakte in de vergetelheid.
De grote vraag is: kun je een roman uit 1959 onbevangen beoordelen? Denk je niet: die lollige toon hoort bij die tijd, toen een grapje in een roman nog heel gewaagd was en nog niet alles was uitgeprobeerd? Met welwillendheid en sympathie voor het gebaar van zo’n herdruk begin je immers te lezen. Tien jaar geleden noemde Maarten ’t Hart de roman een van de hoogtepunten uit de Nederlandse literatuur. Dan mag je het dus gerust leggen naast Het verdriet van BelgiëDe KapellekensbaanEen nieuwer testament of De donkere kamer van Damocles, allemaal uit diezelfde periode. Ik twijfel er nog over of het die vergelijking kan doorstaan.

Geen bakvisserij

De roman van Simons is opmerkelijk tijdloos, dat is zonder meer een pre en tegelijk een beetje bevreemdend. Want de joodse wereld die ze oproept, waarbij iedereen met eigen muizenissen bezig is, zal compleet verdwijnen: alle personages zullen in de vernietigingskampen belanden, maar nergens wordt daaraan gerefereerd (of ja, slechts één keer, zwaar onderkoeld over joodse antisemieten: 'Ze beleefden daaraan een betrekkelijk onschuldig genoegen dat de gaskamergeneratie niet meer gegeven is.'). Door de terugblik van ons lezers, weet je dat de Tweede Wereldoorlog deze wereld zal wegvagen. Dat geeft het boek een donkere ondertoon.
De taal daarentegen is licht en eenvoudig, soms zelfs even poëtisch en Simons blijkt bijzonder sterk in het understatement, wat dan weer vriendelijke, dan weer bijtende humor oplevert. Haar personage is behept met zelfspot en dat is misschien wel het belangrijkste pluspunt voor deze verder eigenlijk tamelijk simpele coming of age-roman (meisje stapt opgewekt door het leven, tot ze in een kuil valt). De zelfspot en humor maken van deze roman iets bijzonders. Want ook al is haar twaalfjarige hoofdpersoon Gittel een waarlijk dom gansje (dat zelfs de maanden van het jaar niet kent), Simons vrijwaart haar van bakvisserij. Daarvoor heeft Simons waarschijnlijk te veel Austen en Brontë gelezen; de verhoudingen zijn net als in die literatuur door de standenmaatschappij ingegeven en overal ruisen de rokken of zitten de hoedjes gestreng op het hoofd. Een prettige bijkomstigheid is dat Simons een meisje toevoegt aan de rijen romans over volwassen wordende jongetjes. Van onderkoeld beschreven opgroeiende meisjes zijn er niet veel in de Nederlandse literatuur.

Uit de droom geholpen

Gittel komt uit een Haags, joods gezin waarin geregeld gebakkeleid wordt. Vooral op feestdagen, en daarvan zijn er nogal veel volgens de joodse kalender. Na iedere ruzie wijkt moeder uit naar Antwerpse familie. Daar woont aan de overkant van de straat een welgestelde joodse bankier. Gittel wordt uitgenodigd om piano te komen spelen op zijn Steinway, voor zijn 29-jarige dochter Lucie. Gittel, deels nog levend in een kinderlijke fantasiewereld, raakt verliefd op Lucie waardoor ze niet ziet dat die haar voor haar karretje spant. Uiteindelijk zal de joodse bankier Gittel uit de droom helpen en een vloek uitspreken die een leven lang meegaat: ‘Je zult altijd geloven het geluk binnen je bereik te hebben en niet anders dan teleurstelling en verdriet ondervinden.’ Gittels vader wéét tenminste dat hij een talentloze schlemiel is, Gittel denkt - hoe hoogdravend - dat ze concertpianiste kan worden.
Hoe Gittel ook haar best doet de wetten van het volwassen bestaan te doorgronden, ze is de dwaze maagd uit de Bijbel, die vergeten is olie in haar olielampje te gieten en nu voor een dichte deur staat. De wijze maagden zijn al binnen en voorzien van een echtgenoot, maar tegen haar wordt gezegd: ik ken jou niet. Dat kwetst Gittel nog het meest aan het Bijbelse verhaal, dat haar door de bankier wordt voorgehouden: niet gekend worden, niet gezien zijn. Al lijkt zijn dochter Lucie meer op een dwaze maagd - ze zou begijn kunnen worden, grapt Lucie - de bankier suggereert dat ook Gittel niet aan de man zal komen als ze niet volwassener wordt.
Hella Haasse constateerde in een essay over de puberteit en de literatuur al eens dat de puberteit pas in de jaren zestig echt een onderwerp werd. Daarvoor was je jong en werd je plotsklaps geacht je volwassen te gedragen. Daar zat geen laveloze tijd tussen waarin je als mini-mens kon experimenteren en je afzetten tegen je familie en je afkomst. Vandaar dat er van verzet door Gittel geen sprake is, ze zuigt haar omgeving verwonderd op.

Terug naar de burgerlijke moraal

En dat ze dan niet aan de man zou komen: so what, denken we vandaag. Lekker vrij. Maar het wemelt in dit boek van de verwijzingen naar vrouwen die in het huwelijk treden. Dienstbaar en lijdzaam zijn, daar draait het om, je moet ervoor zorgen van de boom geplukt te worden, anders gaat je leven in rook op. Een enkele keer lijkt Simons met een speldenprikje te erkennen dat er een schaduwzijde is. Een veelbelovende concertpianiste had ‘de ongelooflijke stommiteit begaan verliefd te worden en te trouwen’. Het is tussen al het andere zo achteloos (en tegelijk plomp) opgeschreven, dat je er haast aan voorbij zou gaan. Het staat er wel. Maar dan: hoeveel vrouwen werkten in die tijd? Een handvol (al vertelt er een dat ze zo blij wordt van de poetsdoek).
Ik vermoed dat het hedendaagse succes van deze roman niet alleen stoelt op welwillendheid en het feit dat Simons zo fris en humorvol schrijft. De Amerikaanse hoogleraar Katie Roiphe beweerde onlangs in een van haar essays in Lof van het rommelige leven dat we terugkeren naar het verleden omdat de burgerlijkheid van toen een prettig houvast vormt. Deze roman biedt daar voldoende stof voor. Het doet af en toe denken aan de Britse literatuur van de achttiende eeuw, toen vrouwen ook vast zaten in een moreel korset. Het is de vraag of Gittel besluit daaraan te ontsnappen. Het is te prijzen dat Simons de uitkomst niet weggeeft en tegelijk zou je graag gezien hebben dat ze dat juist wél deed en Gittel wat minder braaf had gemaakt, wat minder dwaas.
Fleur Speet is literair recensent. Ze schrijft onder meer voor De Morgen.

vrijdag 13 juni 2014




Recensie op Atheneaum.nl
Het ware, schone en onvolwassene
over Michael Cunningham's De sneeuwkoningin


De sneeuwkoningin, de zesde roman van Pulitzer Prizewinnaar Michael Cunningham, draait rondjes om de dood en het verval. Ieder mens zal eens overlijden en wat is dan de zin geweest van dit bestaan? Via verwijzingen naar het gelijknamige sprookje van Hans Christian Andersen probeert Cunningham te ontdekken hoe de moderne mens zich tot zijn vergankelijkheid verhoudt. Is het erg om te mislukken? Door fleur speet.

Ook het motto van De sneeuwkoningin is ontleend aan het sprookje van Andersen. In het citaat noemt de sneeuwkoningin het bevroren, in stukken gebarsten meer 'de spiegel van het verstand'. En dat is volgens haar het enige ware en goede op de wereld. Bedoelde Andersen: volg je verstand, wees wijs? Als de roman van Cunningham een ding is, dan wel een emotionele bekentenis, waarin het verstand juist een ondergesneeuwde rol speelt. De hoofdpersonen, de broers Barrett en Tyler, zijn net als de twee kinderen in het sprookje op zoek naar de zin van hun leven.
Cunningham maakte van zijn roman net zo'n initiatierite tot volwassenheid als het sprookje is. Barrett en Tyler lopen al tegen de vijftig, dus verdorie zeg, ze mogen ook wel eens wijze beslissingen gaan nemen. En er zijn nog meer oudere personages. Cunningham geeft daarmee zijn visie op de hedendaagse mens: kijk eens, hoe onvolwassen bohemien wij, levend in hip New York, rondfladderen door het leven. Hoe we iets ophouden om onze angst te bedekken. We willen jong blijven, maar het bederf woekert onder onze huid: we worden allemaal ouder, al voelen we ons nog twintig. Het riekt allemaal naar mislukking.
Wat is dan de oplossing? Het verstand in ieder geval niet, want geluk komt zomaar, om ook zomaar te gaan. Neem Beth, de geliefde en later echtgenote van Tyler, die aan leverkanker lijdt. Ze krijgt een wonderlijke, intense opleving en lijkt drie maanden en vier dagen lang genezen, om dan plotseling na twee maanden ziekte alsnog te sterven. De dood komt, willekeurig wanneer. Barrett, die maar steeds gedumpt wordt door zijn vriendjes - de laatste stuurt harteloos een sms - vraagt achteloos aan een klant in de delicatessenwinkel om de hoek: 'Pepsi of Coca Cola'? En ziedaar, er ontspint zich een discussie en een relatie bloeit op. Er is geen oorzaak en gevolg, het is louter toeval. Vandaar dat Cunningham grote ruimte inbouwt voor spiritualiteit en bijgeloof.
De roman begint met een bijzonder blauwwit licht dat Barrett op een winteravond ziet als hij door Central Park naar huis loopt. De hemel heeft naar hem geknipoogd, maar geen mens zal hem geloven. Het is 2004, de vooravond van de tweede termijn van Bush, een grimmige tijd. Beth ligt te sterven terwijl Tyler, cocaïne-snuivend liedjesschrijver, haar verzorgt en Barrett bij hen inwoont. Barrett verwacht dat het licht een boodschap is voor Beth of voor zijn leven, dat tamelijk in het slop zit. Hij, 'de zoon van Hamlet en Oscar Wilde', voorbestemd voor grootsheid, eindigt met zijn neus in de pannen bij de koelkast terwijl hij zich afvraagt of de restjes nog wel goed zijn.
Zijn moeder vermoedde in hun kindertijd al dat het fout met hem zou aflopen. Ze gaf Tyler, de oudste, in zijn tienerjaren de opdracht om zijn broertje in de gaten te houden. Wat ontroert is dat Tyler zijn belofte houdt, terwijl zijn moeder allang is overleden. Barrett ondertussen hoopt dat het licht betekende dat reusachtige ouders zich over hen, kinderen in New York, ontfermden en geruststellend zeiden: jullie zijn gezien, jullie zijn niet verdwaald in het bos. Het is aandoenlijk naïef, maar het gevoel dat er meer moet zijn is herkenbaar.
Cunningham is een opmerkzaam schrijver. In een detail als de vinger op de lippen van een geliefde ziet hij een caleidoscopische hoeveelheid emoties en verhoudingen. Hij schroomt ook niet om geheime, banale of schaamtevolle gevoelens te benoemen en weet dat net als Virginia Woolf met mooie omhaal van woorden te doen. Sommigen noemen zijn stijl poëtisch, ik vind die vooral aards. Metaforen, waarin Cunningham flink grossiert, hebben net als bij Woolf vaak met de leefomgeving of dierenwereld te maken. Uit de melkwitte magere armen van een meisje, en de lange blanke zuil van haar hals, spreekt bijvoorbeeld de 'behendige alertheid van een roofvogel'. Cunningham heft de kleinheid van de gewone mens op. Met zijn zinderende taal tilt hij het weerloze wezen boven zichzelf uit en maakt hem deel van een belangwekkend universum. Dat troost en is triest tegelijk.
Hoewel Cunningham vanuit emoties schrijft, vervreemdt hij de lezer van diezelfde emoties door voortdurend zijn relativerende commentaar tussen haakjes te plaatsen. Dat levert soms droge humor op, maar hierdoor ontstaat ook een luchtlaag tussen wat hij schrijft en het gevoel dat je daarbij als lezer mag krijgen. Wat tussen haakjes staat is Cunninghams eigen 'doe-niet-zo-dramatisch-joh'. Alsof hij zijn schrijven becommentarieert tijdens het schrijven. Je vraagt je af of Cunninghams onzekerheid, waarover hij ook in interviews vertelt, hem hier parten speelt.
Dat neemt niet weg dat deze roman een echte Cunningham is en dat er daarom voldoende te halen valt. Al is het maar omdat Cunningham een iconisch beeld onderzoekt en herneemt, net zoals The Hours gebaseerd was op Mrs. Dalloway van Woolf enSpeciman Days op de poëzie van Walt Whitman. Sommige Amerikaanse recensenten vinden hier weinig bijzonders aan, maar Cunningham durft toch maar mooi lijnrecht tegen icoon Andersen in te gaan. Behalve dat hij scherp ziet dat jonge mensen altijd zullen denken dat de wereld aan hun voeten ligt tot ze zich realiseren dat het bederf aan hen knaagt, suggereert hij ook dat dat besef en dus het verstand niet toereikend is. Wat dan wel het ware en goede is? Dat moet je proeven, want deze roman is niet eenduidig. Er schuilt zoveel meer in dan je denkt, als in een schitterend ijskristal.
Fleur Speet is literair recensent. Ze schrijft onder meer voor De Morgen.

zaterdag 24 mei 2014


Ze kennen me 

Kester Freriks schrijft vandaag over de monografie van Hella S. Haasse in NRC Handelsblad dat het boek bijna leest ‘als een nieuwe Haasse’. Behalve dat dit me wel wat veel eer lijkt, en laten we vooral ook nog even de biografie van Aleid Truijens’ hand afwachten, haakt dit oordeel direct aan bij een nieuwe trend. Non-fictie die zo beeldrijk geschreven is dat die fictie wordt, een roman waardig. De trend is al een jaar of zeven aan de gang; de non-fictie krijgt een steeds literairder gehalte, iets wat enkel toe te juichen valt (denk aan Martin Bossenbroek’s De Boerenoorlog of een journalistiek verslag bij foto’s door Irene van der Linde in De ferry van de Bosporus). De leesbaarheid van de non-fictie is er allengs mee vergroot en Hermione Lee, de eigenzinnige biograaf van Virginia Woolf, die hele gaten dichtte met verzinsels, blijkt met terugwerkende kracht aan de wieg te hebben gestaan van wat non-fictie nu gerust vermag: fabuleren, verbeelden, naar de waarheid liegen. Al werd Lee daar nog flink voor op haar vingers getikt.

Studerend op de laatste aanbiedingenfolders van de uitgeverijen krijg ik echter opeens de indruk dat er zich langzaamaan een andere ontwikkeling voltrekt, precies de andere kant op. En ik weet nog niet wat ik daarvan moet vinden. De fictie raakt nu bezwangerd door de non-fictie. Fictie krijgt als basis zo lijkt het steeds vaker een werkelijk gebeurd, maar verfraaid verteld verhaal. Niet als grap, of als uitdaging voor een filosofisch discours over de grenzen van de fictie zoals in De waar gebeurde geschiedenis van Viktor en Clara Rooze van Kristien Hemmerechts, maar gewoon als ondergrond, als vruchtbare humus. Neem Christine Otten’s nieuwste roman Rafaël, gebaseerd op het waargebeurde verhaal van een Brabantse kapster en een Tunesiër, van wie het kindje op de kaft prijkt. Of neem de glorieus lachende zwerver Jerry Winkler, die tot voor kort nog met een andere achternaam rondliep, maar er al zwalkend door de goten opeens achterkwam dat zijn echte vader een Bussumse ondernemer was van wie hij miljoenen kon erven. En waarover Elle van Rijn een roman schreef.

Herman Franke

Wat betekent dit voor de fictie, de échte duimzuigerij? Met Herman Franke en René Huigen had ik ooit in café De Zwart een discussie over de vraag of je meegemaakt moest hebben waarover je schreef. Als ik het me goed herinner vond Huigen van wel, Franke van niet. Want een echt romancier beschikte volgens Franke over zoveel empathie dat hij kon aanhaken bij iets wat ook Renate Dorrestein en veel buitenlandse schrijvers die ik interviewde wel beschreven als een universeel in de lucht hangende wereld. Als je op de juiste golflengte zit, stem je daar zonder problemen op af, je haakt erin. En misschien ben ik een romanticus als ik denk dat ware literatuur, het echte ambacht, voortkomt uit die voor de gewone mens doorgaans ongrijpbare wereld, die wij toch allemaal herkennen.